
Jeff Midkiff (mandoline) en Curtis Jones (gitaar) met een sublieme uitvoering van "Sweet Georgia Brown".


Zowel de Stutz "Bearcat" als de Mercer "Raceabout", beide bijna 100 jaar oud, zouden in het moderne verkeer best mee kunnen komen. Vaak wordt er wat meesmuilend gedaan over oude auto's, maar hier zien we een "Racebaout" uit 1912 met meer dan 110km/u zijn rondjes draaien op een racecircuit. (De auto op de foto is niet dezelfde als in het filmpje, de auto op de foto heeft een zogenaamde monoclevoorruit gemonteerd op de stuurstang en is bovendien uitgerust met koplampen en metalen spaakwielen.)
In het tweede decennium van de vorige eeuw was Stutz een van de favoriete merken van de rijke Amerikaanse jongelui, het andere merk was Mercer. De berijders van de T35 "Raceabout" van laatstgenoemd merk haalden hun neus op voor de Stutz "Bearcat" met de slagzin: "You must be nuts to drive a Stutz". Hier zien we een "race" tussen een "Bearcat" en een "Raceabout", de Stutz is de grotere, rode auto. Let op het hoog geplaatste stuur van de Stutz..

Of course had ik het kunnen verwachten, want net toen ik mij beter voelde en mijn daily werkzaamheden weer wilde oppakken, kreeg ik een fallback en belandde opnieuw in bed. Omdat iedereen de creeps heeft vanwege de Mexiaanse griep komt er geen bezoek en het enige contact dat ik heb is met Maria, want Bastiaan zwaait, hij is in de spareroom gaan slapen, 's morgens en 's avonds alleen maar om de hoek van onze bedroom. Mijn ziekte komt hem, geloof ik, wel goed uit, want nu kan hij zich elke avond, zonder dat ik tot last ben, zich bezighouden met het zoeken van een nieuwe auto. Hij doet van de searchparty per computer verslag, zodat ik reasonable op de hoogte blijf. Ik heb op mijn bedshelf, die ik gewoonlijk voor de maaltijd gebruik, een notebook waarmee ik met hem communicate. Hij wil, zo begrijp, ik nu de E-type houden en mijn Smart en Range Rover de deur uitdoen en vervangen door een Prius (maar ik begrijp niet, hoe dat autootje waarop zoveel subsidy zit, mij van mijn Guernseycentjes moet afhelpen) en een super-Hummer. Een Russische auto, waarvan Basseman mij gisteravond bijgaand picture stuurde. Ik moet toch goed over nadenken, voordat ik accoord ga. Is het image van zo'n Rus wel hetzelfde als dat van een Hummer? De naam is wel a lot better: Combat T98.
Hoe controleer je of een historicus die een boek vol feiten presenteert gelijk heeft? Door, als je in dat boek zelf genoemd wordt, die feiten met jouw waarheid te vergelijken. Precies dat heb ik de afgelopen dagen gedaan, door de feiten van Huub Wijfjes, schrijver van het boek "VARA, biografie van een omroep" naast mijn eigen waarheid te leggen. Dat mijn naam abusievelijk onder een foto staat, waarop ik niet ben afgebeeld valt wellicht nog als slordigheid te vergeven, maar Wijfjes' schets van hoe ik - in het kader van een in 1986 doorgevoerde bezuiniging - bij de VARA verdween is volslagen onjuist. Ik citeer: " De radiodienst werd forser aangepakt. Daar vergde de reorganisatie die in juni 1986 startte een opheffing van maar liefst negentien arbeidsplaatsen. (...) Het volledig uit freelancers bestaande orkest van Charley Nederpelt werd niet meer gecontracteerd en met hen verdween niet alleen een VARA-traditie die in 1936 was begonnen maar ook het zaterdagse programma Muziek uit Studio 1. Het was niet de enige renommee die wegviel. Ook Herman Stok, Co de Kloet, Jeanne van Munster, Karel Roskam, Wim Bloemendaal, Ad Löbler, Jelle de Vries en Hans Hamburger verdwenen. De pijn werd verzacht door een goudgerande vertrekregeling, die de VARA niet zelf hoefde op te brengen, want men maakte handig gebruik van een van de vele centraal in de omroep geldende regelingen, die over het algemeen al behoorden tot de meeste weldadige in sociaal Nederland."
Vanmorgen moest ik plotseling een vraag beantwoorden waar ik nog nooit over had nagedacht: "Was het niet frusterend om na veel werk te hebben verricht naar huis te gaan als je programma was uitgezonden?" "Nee", antwoordde ik, want in de krant van een dag oud, zo luidt het gezegde, wordt ook alleen maar vis verpakt". Ik had een luisteraar van "De Gezamenlijke Zenders Peazens & Moddergat" op bezoek, die me een paar zeldzame cadeautjes kwam brengen en zo kon ik net luisteren naar een opname van 5 december 2000 van "Peazens & Moddergat", waarin ik een lans brak voor de muziek van Curaçao en Aruba. Ik vond destijds (en vind nog steeds vreemd) dat Nederland zich zo weinig gelegen liet (en dus laat) liggen aan de muziek van zijn voormalige koloniën, heel anders dan de Britten en de Fransen, bij hun leken calypso's en beguines soms het muzikale leven in Londen en Parijs te beheersen. Waarom zie ik en hoor ik nooit Surinaamse of Antilliaanse muziek op publieke televisie en publieke radio? Van een relatie van mijn luisteraar op Curaçao kreeg ik vanochtend ook een registratie van een concert van Padú del Caribe, een legendarische componist en muzikant, van wie ik sinds het midden van de jaren zestig twee nummers heb op de verzamelelpee "Carribbean dances" (Folkways FP840) en bovendien een aan de inmiddels 89-jaar oude Padú (echte naam Juan Chabaya Lampe) gewijd boekje compleet met opdracht. Pianospelen doet hij niet meer, maar bij de opening van een tentoonstelling van zijn schilderijen speelt hij hier de wiri.

Clyde 'Red' Foley (1910 - 1968) maakte in de vroege jaren dertig regelmatig deel uit van de 'Cumberland Ridge Runners', een gezelschap onder leiding van John Lair, een folkloreverzamelaar en componist (oa. van 'Freight Train Boogie'), dat optrad in de countrymusicshow 'Barn Dance' voor het radiostation WLS in Chicago. Later zou Foley samen met Myrtle Eleanor (Lulu Belle) en Scott Wiseman (Scotty) tournees voor WLS organiseren. Countrymusic heette destijds 'hillbilly' een naam waar veel musici zich tegen verzetten. Ook Foley vond de term minderwaardig. Foley had een uitgebreid repertoire dat zowel gospels als hits van de dag, zoals 'Chattanoogie Shoe Shine Boy', omvatte.
Het is even doorbijten en hou een zakdoek bij de hand, want hier is Woodrow Wilson "Red " Sovine (1918 - 1980) koning van de landelijke smartlap met "Little Rosa".
Toegegeven dit videootje van Red Nichols heeft een hoog Spike Jonesgehalte, het gespeelde nummer "Einzug der Gladiatoren", oorspronkelijk een militaire mars, is dan ook een nummer dat buiten het originele dixielandrepertoire valt, maar in de jaren dertig van de vorige eeuw vooral bekend werd in het circus. Red Nichols was een trompettist, die in de tweede helft van de jaren twintig populair werd als aanvoerder van de "Five Pennies" (al bestond het orkest lang niet altijd uit vijf man), dat eveneens naam kreeg als het gezelschap rond trombonist Miff Mole, maar dan "Miff Mole and his Molers" heette.
In 1978 reed ik San Antonio binnen en zag op een straatnaambordje "Mesquite". Er rinkelde een belletje en keek in mijn adresboekje en jawel, "Big Red" Ojeda, de bassist van Ry Cooders "Chicken Skin Music" woonde op Mesquite. Ik reed de straat in, hij woonde op een hoek. Ik parkeerde de auto en liep het tuinpad op. De deur stond open, maar de ingang tot het huis was afgesloten met een hor. Ik riep: "Hello". Niets. Ik hoorde een baby huilen. Nog een keer, iets luider: "Hello". Pas bij het vijfde en steeds luidere "Hello", verscheen een jonge vrouw achter het vliegengaas. "I'm looking for Henry Ojeda, I met him in Amsterdam, when he was playing bass in Ry Cooder's band." "Come in. I'll call my dad!" Tien minuten later stond ik tegenover de kleine, stevige, roodharige bassist, die me uitlegde, dat zijn dochter eerst gedacht had, dat ik een politieman in burger was. Ik moest meteen mee aan tafel en hij zou ook wel even een motel in de buurt voor me regelen. Daarna moest ik mee naar de kerk, waar hij repeteerde met een koortje en een klein orkestje. De dag daarop trad hij samen met Flaco Jimenez op bij de opening van een sportveld, vervolgens gingen we naar Ojeda's favoriete pub, maar dat verhaal heb ik elders op dit blog al eens verteld. 's Zondags zat ik met mijn bandrecorder ergens naast het koortje en de muzikanten hoog in de kerk en luisterde o.a. naar "De Colores". Een paar jaar later heb ik hem in San Antonio nog eens opgezocht. Hij was hertrouwd en woonde met zijn nieuwe echtgenote op een kleine flat. Ik heb lang gezocht naar een betere foto van "Big Red", maar heb die niet gevonden. In de video is hij vaag te zien in Ry Cooders "He'll Have To Go".
Er zijn momenteel drie humoristische televisieprogramma's te zien op de BBC, die ik me niet laat ontgaan: "The Impression Show With Culshaw And Stephenson" (zaterdagavond 22.30 BBC 1). Je moet om het programma te waarderen regelmatig naar de BBC kijken, anders begrijp je niet alle knappe imitaties. "The Armstrong And Miller Show" (vrijdagavond 22.30 BBC1) is een absurde sketchshow, met een aantal regelmatig terugkerende personen, zoals de twee RAF-piloten en de kunstverklarende presentator, die door onhandigheid een uniek kunstwerk vernietigt. En er is "Miranda" (Maandagavond 21.30 BBC2), dat voor mij de lijst der favorieten aanvoert. Miranda Hart (foto) maakt een programma vol uiterst grappige terzijdes, verkeerde interpretaties en struikelpartijen.

Het was, geloof ik eind jaren zeventig dat het Larens Jazzfestival verhuisde naar 'De Meervaart' in Amsterdam. Ik deed voor VARA's jazzman Aad Bos tijdens die festivals hand- en spandiensten: zorgde onder andere dat de musici op tijd op het podium stonden. Soms had ik een wat langer gesprek en soms wilde ik zelf een interview. Op het programma stond ondermeer een optreden van Red Rodney (1927 -1994) en Ira Sullivan. Ik wist dat Rodney de eerste blanke trompettist was die met Charlie Parker had opgetreden, maar ik wist ook dat Rodney niet zijn echte naam was: hij heette Chudnick, Robert Chudnick. Ik vroeg hem of hij altijd jazz had gespeeld of dat er misschien ervoor iets anders was geweest. "Yes, but you wouldn't know that stuff." "Try me." "Well, I played at jewish weddings, chassenes, you know." "Could I interview you about that?" "Sure." "In Yiddish?" Ik haalde mijn bandrecorder en ergens in het huis waar ik nu woon, zwerft het bandje met dat interview. Ik heb het gebruikt voor een uitzending, waarin ik o.a kon laten horen, dat Rodney het begin van zijn muzikale carriere niet vergeten was want hij pakte zijn trompet en speelde een klezmermelodietje.
Er zijn nogal wat Fats's in de Amerikaanse muziek (Waller, Navarro, Domino) maar de Reds hebben de overhand, klaarblijkelijk was het hebben van rood haar ogenblikkelijk aanleiding voor het geven van de bijnaam Red. De vibrafonist Kenneth Norville (1908 -1999) ging door het leven als Red Norvo. We zien en horen hem hier (alhoewel hij zijn meeste haren verloren heeft) samen met Benny Goodman in een opname uit 1960: "The World Is Waiting For The Sunrise".
Een wat onverwachte combinatie van jazzmusici: Henry 'Red' Allen (foto), trompet; Rex Stewart, cornet; Pee Wee Russell, clarinet; Coleman Hawkins, tenorsax; Vic Dickenson, trombone; Milt Hinton, bas en mijn favoriete drummer Jo Jones in "Wild Man Blues".



Morgen gelukkig terug, want na een paar dagen heb ik het hier wel weer gehad. Ik heb nog even overwogen met een heli een trip naar een van de andere Channel Islands te maken, maar heb daar toch maar van afgezien, want vermoedelijk slaat daar, nog meer dan hier, binnen drie kwartier de verveling toe. In ieder geval heb ik gisterochten de de centjes veilig gesteld. Basseman kan trots op me zijn. Ik heb nog geen idee wat ik met het geld zal doen. Wel heb ik besloten Jan Kees de Jager een ansichtkaart te sturen. Ik heb zo'n typical saucy Britse seasidekaart gevonden en die gaat straks nog op de bus naar Postbus 20201, 2500EE Den Haag met de hartelijke groeten aan Jan Kees van Barbara op Guernsey.
Hollywoodfilms hebben de neiging om een loopje te nemen met de geschiedenis en dat is ook het geval in 'The Fabulous Dorseys' uit 1947, toch is deze door Jimmy en Tommy in de film nagespeelde scene correct: de heren hadden zo'n tien jaar eerder inderdaad ruzie over het tempo van een bepaald nummer, waarna Tommy de benen nam. Jammer alleen, dat in deze video beeld en geluid niet synchroon lopen.
Tommy Dorsey had een oudere broer Jimmy, maar de beide heren konden slecht door een deur, laat staan samen een band leiden, toch hebben ze dat een aantal keren geprobeerd, maar ieder keer eindigde dat in geruzie. Dit is het orkest van Jimmy met de 'King Porter Stomp' in de film 'Hollywood Canteen', geintroduceerd door Joe E. Brown.
Trombonist Tommy Dorsey met een drietal nummers uit de jaren veertig. In het eerste nummer, het van een nieuwe titel ('Well, Git It') voorziene 'Ole Miss', zien we drummer Buddy Rich en trompettist Ziggy Elman, het tweede, later opgenomen stuk, is 'Opus One' en tenslotte de hit 'Marie' uit de film 'The Fabulous Dorseys' uit 1947.