De heer Ozenfant schijnt, net als de vroegere vaderlandse huisvrouw, in een soort lentewaanzin te zijn beland: hij zet zijn gesnuif in de keuken voort, maar heeft inmiddels zijn jachtterrein uitgebreid tot de huiskamer: gisteravond moest en zou hij in de open haard. Vannacht heeft hij zich een uurlang hees geblaft, klaarblijkelijk hoort hij nog steeds iets iets dat ik niet hoor. Inmiddels is hij volledig uitgeteld door alle opwinding.