Maar het is mijn eer te na en
ik blijf zitten. Čalba vraagt zich inmiddels af hoe het zo ver heeft kunnen
komen: “In mijn jeugd zag je hooguit een anker op iemands arm, nu lijkt het of
een heel volksdeel zich heeft laten toetakelen en dat, dat wil ik niet
zien. Ik bedoel: dat toetakelen is
tot daar aan toe, maar waarom moet ik daar getuige van zijn. Ik ga verdomme
toch ook niet naar een museum met
Italiaanse landschapjes of anderszins bijeengepenseelde
pseudokunstwerkjes.” Ik begrijp zijn weerzin en zeg dat tatoeages te
vergelijken zijn met niet opgeruimde hondenstront, beide bevuilen de straat. “Juist”,
roept Čalba, een prachtige vergelijking en op het niet opruimen van
hondenstront staat straf en ik zie niet in waarom het zichtbaar dragen van
tatoeages ook niet bestraft kan worden.”
“Hoeveel mensen kent u die een
bekeuring hebben gekregen omdat ze de stront van hun hond niet hebben
opgeruimd? Ik ken er geen, dus het lijkt een goed plan, maar zonder een optredende overheid
voorspel ik weinig succes!”