Jood, Jodenjacht, antisemiet. Deze woorden nooit zo veelvuldig gehoord als gister tijdens het Kamerdebat. Ik moet er van bijkomen. Er schijnt met vertegenwoordigers van Joodse instanties te zijn gesproken, maar van hun inbreng was in het Kamerdebat nauwelijks iets te merken. Over u, maar zonder u. Ik zou liever in Marrakesh gewoond hebben dan in Drachten in 1942. De verstandhouding tussen Marokkanen en Joden was in dat jaar beter dan die tussen Christenen en Joden, uitzonderingen daar gelaten. Joden waren in de hele Arabische wereld dhimmi's, tweederangs burgers, maar ze werden niet naar het leven gestaan. Pas toen het katholicisme Spanje in de vijftiende eeuw veroverde ontstonden auto dafés. De verhouding tussen Christenen en Joden is altijd beroerder geweest dan die tussen Moslims en en Joden. Daar is pas verandering in gekomen in 1948 bij de stichting van de Israëlische staat. Joden bleken niet langer welkom in de Arabische wereld. Joden die een een belangrijke rol speelden in de culturele wereld in de Maghreb vertrokken naar Frankrijk. Lili Boniche met zijn op een rumbaritme gegrondveste loflied op Allah verstomde. En nu wordt er in de Tweede Kamer opgeboden wie het strengste antiantisemieten beleid kan voeren. Geweldig. Schieten we daar iets mee op en zal antisemitisme verdwijnen door kinderen naar gedenkplaatsen te sturen? Ik vrees, nee, ik weet wel zeker, van niet.