Vraag me: wie Styrofoma van Brockhorst is. Haar vader Protestanthius van
Brockhorst was destijds de ambassadeur van Andorra in Den Haag en
Styrofoma zat bij mij in de derde klas van de kweekschool aan de
Koningin Emmakade. Ik kan me, ahoewel ik de statige woning
van de Van Brockhorsts in de Indische buurt heb bezocht, geen moeder
herinneren, volgens mij was die er niet en dat zou meteen kunnen
verklaren waarom Styrofoma tien jaar eerder in de gekleurde lappen liep,
die in de late jaren zestig het straatbeeld zouden bepalen. Ze reed op
een eigen merk bromfiets. Een bromfiets, die in de verte wel iets leek
op een NSU “Quickly”, alleen stond er in zwierig schrift “Styra” op de
tank, dat was ook haar roepnaam. Ik dreigde per abuis haar vriendje te worden tijdens
de jaarlijkse schoolavond: ik had mijn zinnen gezet op een dansje met
Bima Futs, maar toen ik eindelijk de moed verzameld had om haar te
vragen, bleek zij reeds naar huis en om niet geheel de
sukkel te zijn, waar velen mij op school voor hielden, vroeg ik
Styrofoma ten dans. Onhandig, als ik was, kon ik me niet aan haar greep
ontworstelen en moest haar uiteindelijk naar huis begeleiden. Zij woonde
in geheel verkeerde richting. In feite tegenovergesteld aan de mijne,
want ik woonde achter het Zuiderpark. Eenmaal buiten liet ze zich weinig
gelegen liggen aan mijn snelheid. Ze weigerde mij voort te trekken,
omdat haar vader haar verteld had, dat het motortje van de “Styra” daar
niet opgebouwd was. Ze reed telkens een stukje voor me uit en wachtte
dan, omkijkend, op een hoek op mij. Ik vond de situatie vernederend,
maar besloot vol te houden. Na een marteling van iets meer dan twintig minuten stonden we voor haar huis, waar ze mij, met een nog lopend
motortje, ogenblikkelijk om de hals viel. Ze droeg een onplezierig
parfum en bleek in het korte gesprek dat we hadden, van de verkeerde
muziek te houden.
Ik
mocht dan een houten klaas zijn, ik was een veel gevraagd gast, niet
alleen op de verjaarspartijtjes van de leerlingen uit mijn klas, maar
ook van die in lagere en zelfs in hogere klassen. Niet omdat ik zo’n
aangenaam danseur of causeur was, maar vanwege mijn grammofoonplaten. Ik
herinner me, dat ik zelfs een feestje in een tuinhuisje van de ouders
van Hermina Onderdewei, die twee klassen hoger zat, heb bezocht, enkel
en alleen omdat het tuinhuisje geen electriciteit en ik een opwindbare
koffergrammofoon en de bijbehorende achtenzeventigtoerenplaten had. Ik
zat op alle feestjes naast de grammofoon, draaide mijn platen, dronk
limonade en at een koekje. Ik vermaakte me opperbest en mocht aan het eind van de avond
als de paartjes traag, tegen elkaar hangend, over de vloer schoven, graag
even een razendsnel nummer als "Twelfth Street Rag" van Kid Ory
opzetten. Dat viel, vooral bij de heren, niet in goede aarde.
Ik
had alleen maar jazzmuziek en was streng in de leer, zo sloeg ik beide
gospelnummers op de elpee van Bunk Johnson en de Yerba Buena Jazz Band,
altijd over, omdat ik vond, dat op geestelijke muziek niet gedanst
behoorde te worden.
Styra
hield van Victor Silvester. Dat was ernstig. Ik had net omgang gehad
met een buitenschools meisje, maar er een eind aangemaakt omdat ze Max
van Praag en Eddy Christiani hoog in haar vaan had. Waarom hielden
meiden altijd van echt verkeerde muziek? Chris Barberadeptes kon je
tenminste nog trachten te bekeren, door ze naar King Oliver of Jelly
Roll Morton te leren luisteren. Maar Silvester?
Ze vroeg of ik plannen had voor zondag en natuurlijk antwoordde deze sukkel: “Nee”. “Zullen we naar de bioscoop gaan? “Love is a many-splendored thing” draait in de Asta, die moet erg goed zijn.” De titel zei me niks. “Hij is opgenomen in Hongkong en gaat over de onmogelijke liefde tussen een Amerikaanse reporter en een Chinese dokter”.
Ze vroeg of ik plannen had voor zondag en natuurlijk antwoordde deze sukkel: “Nee”. “Zullen we naar de bioscoop gaan? “Love is a many-splendored thing” draait in de Asta, die moet erg goed zijn.” De titel zei me niks. “Hij is opgenomen in Hongkong en gaat over de onmogelijke liefde tussen een Amerikaanse reporter en een Chinese dokter”.
Mijn
cinematografische favoriet in die tijd was “Hellzapoppin’’”. Ik
vreesde dat de Hongkongfilm mij allesbehalve plezier zou verschaffen,
maar ging desalniettemin met Styra’s keuze accoord en sprak af haar
zondag van huis te komen halen. Na Styrofoma te hebben afgezet,
onderweg naar mijn ouderlijke woning, iets meer dan een half uur
fietsen, deed ik wat ik gewoonlijk deed, bezettingen van jazzorkesten
repeteren, weten wie bij die en die opname van Red Nichols’ Five
Pennies achter de drums zat, wie de trombonist was van de New Orleans
Rhytms Kings, enzovoort, enzovoort. Dichter bij huis bedacht ik dat ik
een uur later thuis zou zijn als was afgesproken en dat mijn moeder mijn
vader weer uit zijn slaap zou hebben gehouden met zinnen als “Waar
blijft die verrekte jongen nou weer?", steevast gevolgd door: “Zeg jij
er dan ook eens wat van”. Mijn vader wist dat ik niet in zeven sloten
tegelijk liep, zei echter zelden wat en dat maakte mijn moeder extra
kwaad. Ik kon natuurlijk altijd zeggen dat ik mijn door haar gebreide
shawl in de danszaal had laten hangen en daarom was terug gefietst. Dat
leek me een goed idee. Ik ging zeker niet vertellen dat ik een meisje
naar huis gebracht had en ook niet dat ik zondag met haar naar “Love is a
many-splendored thing” zou gaan, dat zou bij mijn vader alleen maar
hoongelach opwekken. Mijn vader, die er alles aan had gedaan om mij
verantwoorde culturele keuzes te laten maken.
Op
het moment dat ik de deur opendeed, was mijn moeder al uit de
echtelijke sponde om mij fors de oren te wassen: “Waar bleef je nou,
verdomme, het is bijna drie uur.?” Het was twintig over twee, maar ik
had het hart niet om dat te zeggen, want dan zou de discussie in een
voor mij totaal verkeerde richting gaan. “Ik had mijn shawl laten hangen
en ontdekte dat pas toen ik bijna thuis was, een uur geleden.”
“Stommeling, stop die dan ook in de mouw van je jas als je hem weghangt,
hoe vaak moet ik je dat nou nog zeggen?” Ik hoorde mijn vader nog iets
mompelen, maar verder liep het met een sisser af.
Natuurlijk
was ik die zondag weer eens veel te vroeg van huis te gaan en dus ruim
voor twee uur in de straat waar Styra woonde. Ik had besloten haar
Victor Silvester de grond in te boren door hem Baron de
Quick-quick-slow te noemen en te verkondigen dat je zijn muziek alleen
spannend kon maken door zijn platen uit het centrum op de pick-up te
leggen en zo af te draaien. Ik verwachtte dat Styra dusdanig de pest in
zou krijgen en onze prille relatie een vroegtijdig einde zou nemen. Ik
fietste naar de Wittebrug en keek van bovenaf naar lijn 9, die langs
het water, met een voor Den Haag afwijkend tramtype reed. Zwitsers, want een
electrische installatie van Oerlikon, maar zoiets wist Styra natuurlijk
niet. Ook aan een gesprek over het onderscheid tussen een Hudson en een
Studebaker viel niet te denken en zoiets maakte de conversatie in mijn
ogen wel heel erg beperkt. Het zou waarschijnlijk de hele middag over
leraren en medeleerlingen van de kweekschool gaan. En over Hongkong
natuurlijk.
Precies om twee uur belde ik aan.
Precies om twee uur belde ik aan.
Haar
vader deed open met “Zo jongeman, ik heb begrepen dat jij mijn dochter
hebt geïnviteerd voor een bioscoopbezoekje?” Ik dacht: “Nee ouwe zak,
jouw dochter heeft mij uitgenodigd”, maar zei dat natuurlijk niet.
“Styra is nog boven, kom gerust even binnen.”
Klaarblijkelijk
was mijn faam als muziekliefhebber me vooruitgesneld, want Van
Brockhorst informeerde ogenblikkelijk naar mijn favoriete pianist. “O,
dat is er meer dan één”, antwoordde ik.
“Onzin,
je hebt altijd een echte favoriet, eentje, die boven alle anderen
uitsteekt.” Ik probeerde het met: dat je Rubinstein niet met Tatum kon
vergelijken, omdat ze heel verschillende muzieksoorten speelden.
“Meesters op eigen terrein”, zei ik. “Nou, ik heb er anders wel een,
hoor: Liberace”, zei Van Brockhorst. Als
ik een vent geweest was, zou ik de staf gebroken hebben over die
fondantpianeur, maar ik zei laf, dat ik nooit van Liberace gehoord had.
“Wat”, bromde Van Brockhorst, “Styra geeft hoog op over je muzikale
kennis en je hebt nog nooit van Liberace gehoord?” “Nee, de naam zegt me
niks, wat voor soort muziek speelt hij?” “Klassiek, maar daar gaat het
bij mij niet om, het gaat mij om de opnametechniek. Het is
fantastisch. Ik zal je het even laten horen. Van Brockhorst schoof de
deurtjes van een radiomeubel open en zette een plaat op.” Hoor hoe het
op de plaat is gezet: zo moet een piano te klinken. Maar ga zitten, je
moet dit zittend, als in een concertzaal, ondergaan.” Hij draaide de
volumeknop open. De plaat was inderdaad voortreffelijk opgenomen en
vermoedelijk gloednieuw, want je hoorde geen kraakje of spettertje.
”Nou?”, vroeg Van Brockhorst. “Goed opgenomen”, zei ik. “Dat bedoel ik. ”
“Maar dat is toch niet de verdienste van Liberace?” “Toch wel, toch
wel, want hij stelt heel hoge opname-eisen en bovendien, wat is er mis
met zijn pianospel?” “Het is een gloednieuwe plaat, naar ik aannneem?”
“Gister pas gekocht bij Caminada. Maar wat vind je ervan? Van zijn spel
bedoel ik.” “Het is niet mijn soort muziek, maar het is goed opgenomen.”
“Ik hou van kraakheldere muziek, daarom luister ik ook naar de
draadomroep: ongestoord luistergenot, meneertje!” Draadomroep herinnerde
ik me van mijn oom Ponter: een goudkleurig kastje op een plankje in de
hoek van de kamer en een grote bruinbakelieten knop, waaraan oom Ponter
gedurig draaide. Draadomroep was in mijn ogen iets als radio voor
minderbedeelden, vreemd dat Van Brockhorst, die een ambassadeurssalaris
opstreek er zo hoog van opgaf.
Ik stelde voor met de tram naar de bioscoop te gaan, want ik zag me niet op klaarlichte dag opnieuw de vernedering ondergaan achter Styra’s brommertje aan te fietsen. Ik mocht mijn fiets in de met veel marmer opgedirkte gang neerzetten. Buiten gaf Styra me een arm. “Zo zijn we niet getrouwd”, dacht ik en begon in plaats van op het trottoir, in de goot te lopen. Ze moest me loslaten. “Doe niet zo kinderachtig. Kleuters lopen in de goot”, zei ze. Ik gaf haar een hand. Hand in hand liepen we naar de tramhalte. “Heb je je peda voor morgen al geleerd?", informeerde ze en begon opgewekt te kwetteren over Rousseaus gedachten over opvoeding. “Gek hoor, zo’n man, die kinderen in een boom laat klimmen en als ze er vervolgens uitvallen, dat beschouwt als een leerproces.” “Prima toch, hoe minder van dat jeugdig drenzend tuig, hoe beter.” “Jezus, wat ben jij altijd negatief, waarom wil jij in godsnaam onderwijzer worden?” “Dat wil ik helemaal niet, ik ben naar de kweekschool gestuurd omdat mijn ouders, dat een prachtige algemeen vormende opleiding vonden.” “Wat wil je dan?” “Treinmachinist of leeuwentemmer, lijkt me wel wat. “Jij bent echt een groot kind, wie wil er op jouw leeftijd nou nog leeuwentemmer worden.” “Wat is er mis met op mijn leeftijd kind te zijn? Eeuwenlang hebben ze hier in het westen, kinderen als kleine volwassenen beschouwd. Langzamerhand is het het echte kind ontdekt, lees het maar na in je pedaboeken, maar niemand geeft een antwoord op de vraag of het kind wel volwassen moet worden. Of het kind niet de ultieme mens is. Waarom moeten we zo nodig iets worden? Waarom mogen we niet blijven spelen? Ik had de discussie in de inmiddels gearriveerde tram graag voortgezet, maar pontificaal links voorin op een eenpersoonbankje zat klasgenoot Froko Wanderwant. Hij grijnsde en ik wist precies waarom, maandagmorgen kon het bericht dat Styra en Broof “iets moois” hadden, door hem de wereld in worden geschopt. Hij begroette ons uitbundig: “Ha Broof! Ha Styra! Samen op stap?” “We gaan samen naar de bioscoop”, en of dat nog niet genoeg was, “naar 'Love is a many-splendored thing'”, antwoordde Styra. In één seconde, had de domme trut mijn reputatie als serieus filmliefhebber verknald. “Ik denk het niet”, ze ik. “Ik heb de krant er nog eens op nageslagen en de recensie liegt er niet om: het is een rotfilm. Terwijl ik dat zei, liep ik door naar achteren, want ik had absoluut geen zin Froko getuige te laten van de discussie, die ongetwijfeld zou volgen. Met een jankerig stemmetje zei Styra: “Je hebt het beloofd, we zouden naar “Love is a ....” “Ja, godverdomme, maar het gaat Froko toch geen zak aan waar wij naar toegaan, waarom kunnen wijven nou nooit eens hun stomme bek houden, waarom moeten ze meteen alles aan de grote klok hangen?’” Bij de volgende halte glipte ik razendsnel tussen twee medepassagiers naar buiten en liet Styra in de tram achter. Ik was het spuugzat.
Ik stelde voor met de tram naar de bioscoop te gaan, want ik zag me niet op klaarlichte dag opnieuw de vernedering ondergaan achter Styra’s brommertje aan te fietsen. Ik mocht mijn fiets in de met veel marmer opgedirkte gang neerzetten. Buiten gaf Styra me een arm. “Zo zijn we niet getrouwd”, dacht ik en begon in plaats van op het trottoir, in de goot te lopen. Ze moest me loslaten. “Doe niet zo kinderachtig. Kleuters lopen in de goot”, zei ze. Ik gaf haar een hand. Hand in hand liepen we naar de tramhalte. “Heb je je peda voor morgen al geleerd?", informeerde ze en begon opgewekt te kwetteren over Rousseaus gedachten over opvoeding. “Gek hoor, zo’n man, die kinderen in een boom laat klimmen en als ze er vervolgens uitvallen, dat beschouwt als een leerproces.” “Prima toch, hoe minder van dat jeugdig drenzend tuig, hoe beter.” “Jezus, wat ben jij altijd negatief, waarom wil jij in godsnaam onderwijzer worden?” “Dat wil ik helemaal niet, ik ben naar de kweekschool gestuurd omdat mijn ouders, dat een prachtige algemeen vormende opleiding vonden.” “Wat wil je dan?” “Treinmachinist of leeuwentemmer, lijkt me wel wat. “Jij bent echt een groot kind, wie wil er op jouw leeftijd nou nog leeuwentemmer worden.” “Wat is er mis met op mijn leeftijd kind te zijn? Eeuwenlang hebben ze hier in het westen, kinderen als kleine volwassenen beschouwd. Langzamerhand is het het echte kind ontdekt, lees het maar na in je pedaboeken, maar niemand geeft een antwoord op de vraag of het kind wel volwassen moet worden. Of het kind niet de ultieme mens is. Waarom moeten we zo nodig iets worden? Waarom mogen we niet blijven spelen? Ik had de discussie in de inmiddels gearriveerde tram graag voortgezet, maar pontificaal links voorin op een eenpersoonbankje zat klasgenoot Froko Wanderwant. Hij grijnsde en ik wist precies waarom, maandagmorgen kon het bericht dat Styra en Broof “iets moois” hadden, door hem de wereld in worden geschopt. Hij begroette ons uitbundig: “Ha Broof! Ha Styra! Samen op stap?” “We gaan samen naar de bioscoop”, en of dat nog niet genoeg was, “naar 'Love is a many-splendored thing'”, antwoordde Styra. In één seconde, had de domme trut mijn reputatie als serieus filmliefhebber verknald. “Ik denk het niet”, ze ik. “Ik heb de krant er nog eens op nageslagen en de recensie liegt er niet om: het is een rotfilm. Terwijl ik dat zei, liep ik door naar achteren, want ik had absoluut geen zin Froko getuige te laten van de discussie, die ongetwijfeld zou volgen. Met een jankerig stemmetje zei Styra: “Je hebt het beloofd, we zouden naar “Love is a ....” “Ja, godverdomme, maar het gaat Froko toch geen zak aan waar wij naar toegaan, waarom kunnen wijven nou nooit eens hun stomme bek houden, waarom moeten ze meteen alles aan de grote klok hangen?’” Bij de volgende halte glipte ik razendsnel tussen twee medepassagiers naar buiten en liet Styra in de tram achter. Ik was het spuugzat.
Ik
liep langs het water verder naar het centrum, de tram achterna. Ik had
een probleem: hoe kreeg ik mijn fiets, die in de gang bij de Van
Brockhorsts stond, terug. Zonder fiets was ik nergens en kon ik
morgenvroeg ook niet naar school. Ik draaide om en besloot eerst maar
eens mijn fiets te gaan halen, onderweg zou ik wel een smoes bedenken.
Ik kon zeggen dat ik me niet lekker voelde en dat Styra alleen naar
“Love is a many-splendored thing” was gegaan.
Ik
hoorde mijn naam roepen: “Broof, Broof, wacht op me”. Styra was een
halte verder uitgestapt en kwam nu achter me aangerend. “Waarom ben je
verdomme zonder iets te zeggen uit de tram gestapt, dat is toch
belachelijk!”, zei ze hijgend. “Het is even belachelijk Froko aan zijn
neus te hangen dat we samen onderweg zijn naar een rot film. Wat gaat dat
hem aan?” “Rot film, rot film? Dat had je vrijdagavond ook meteen kunnen
zeggen, dat je er geen zin in had, dan hadden we wat anders kunnen gaan
doen. Naar Meijendel bijvoorbeeld.” “Ja, jij op je brommertje en ik me
het laplazerus trappend om je bij te houden zeker?” “Het is maar een
voorstel, we kunnen....” “Ja, we kunnen veel, we kunnen naar Voorburg,
naar Kijkduin, naar Wateringen.... , maar dat moet ik wel allemaal op de
fiets en dat vind ik geen probleem, maar ik verdom het achter jouw
brommertje aan te spurten.”
“Weet
je wat het met jou is? Je maakt overal een probleem van: wat dondert
het jou dat Froko Wanderwant ons samen gezien heeft? Jouw hele leven
bestaat uit het uitvinden van wat anderen van je vinden, dat is
krankzinnig. Jij moet leren doen, waar jij zin in hebt. Om te beginnen
moet je ophouden met die rare hobby van je allerlei feiten en feitjes te
verzamelen, zodat je zogenaamd alles beter weet. Als Bark Zoemers een
tram voorbij ziet komen en hij zegt dat het ding Boedapester heet, dan
moet jij niet ogenblikkelijk uitroepen, dat een Boedapester er totaal
anders uitziet.” “Uitgepsycholiseerd?”. vroeg ik. “Ja, voor dit moment
wel en nu gaan we terug naar mijn huis, vertellen mijn vader dat de
bioscoop uitverkocht is en pak jij je fiets, tenzij je nog een heel goed
plan hebt voor de rest van de middag.”
Ik
voelde me of ik een ernstig pak op mijn donder gehad had. Naar huis
vond ik best een goede oplossing. “Ik heb toch wel een vraag, waarom heb
je me vrijdagnacht gevraagd om naar de film te gaan, uitgerekend naar
“Love is a many-splendored thing”? “In een opwelling, laten we het er
maar ophouden dat ik toen je gebruiksaanwijzing niet goed gelezen had.”
"Gebruiksaanwijzing, hoe bedoel je dat nu weer?" "Ach, het doet er niet
toe. Ik pak mijn fiets en ga naar huis en maandagmorgen zeg ik tegen
Froko dat we ons verloofd hebben."