21.12.18

Geschiedenis


Helemaal precies heb ik de zin nooit begrepen, alhoewel me het uiteindelijke doel niet is ontgaan: het kaf van het koren te scheiden of beter nog onderscheid te maken tussen bokken en geiten, want het gaat tenslotte om ademende  have. Verschil te maken tussen Friezen en niet-Friezen. Bedoelde zin luidt: "Bûter, brea en griene tsiis wa 't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries" (Boter, brood en groene kaas wie dat niet kan zeggen is geen echte Fries). Ik begrijp die groene kaas niet, Friese kaas is niet groen, maar is gevuld met krûdnagel en komyn. Volgens de boeken zou Grutte Pier (1480-1520), ondermeer zeeschuimer, die de Zuiderzee onveilig maakte, de bedenker van de zin zijn, schepen enterend om vervolgens aan boord klauterend vermelde zin uit te schreeuwen en wanneer men van kapitein tot koksmaat niet in staat bleek Grutte Pier na te praten werd de bemanning een kopje kleiner gemaakt. Nu was onthoofden destijds niet een ongebruikelijke handeling. Ook de na te spreken volzin was niet origineel. Zo is er een zin met ongeveer dezelfde inhoud overgeleverd uit een met de hand geschreven foliant die het leven van Henri, chevalier de Val de Rappes beschrijft, afkomstig uit Épernay, trok hij ter kruistocht, de tweede, zoals later is vastgesteld, na zijn echtgenote van een kuisheidsgordel te hebben voorzien, verdween hij in de richting van Jeruzalem om enige jaren later terug te keren naar Leer in Oost-Friesland, waar hij de rest van zijn dagen sleet als Ruprecht der Unselige te onzent beter bekend als Ruprecht de Rampzalige, zonder overigens de sleutel van zijn vrouws kuisheidsgordel te retourneren, die bij het pootjebaden met een lokale schone in de Dode Zee verloren was geraakt, zodat er weinig terug te sturen viel. Hij zat naderhand ook in Leer niet stil en bezwangerde onder meer de gebochelde dochter van de waard van de lokale herberg in Leer "Im Schwarzen Adebar"* een aantal malen, één van van hun verre nazaten werd in 1934 Rottenführer bij de SA in Schwäbisch Gmünd. Uit Ruprechts mond werd door de volijverige monnik Adelwulf - let wel ruim drie eeuwen voor Grutte Pier - volgende zin opgetekend : "butter, broat un käs, wer dath nit seggen kann is nit kehn freez". Nu was Ruprecht allesbehave een Freez, maar klaarblijkelijk werd er in die dagen minder op dergelijke, eigenlijk racistische, zaken gelet. Doch ook Ruprecht was niet origineel, waarschijnlijk is hij op weg naar het Heilige land om de Muzelmannen mores te leren door Beieren getrokken, want aldaar bestaat de volgende zin om Beier en niet-Beier te onderscheiden "A Woasswürstchn und nein Oaa, wa des ned frisst is koa Boar" (een witworstje en negen eieren, wie dat niet vreet is geen Beier).  Mogelijkerwijs zijn er nog oudere zinnen om  te onderzoeken of men met een landsman van doen heeft, om bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen Assyriërs en Babyloniërs, uiteindelijk worden in die contreien nog steeds hoofden afgehakt.
Die verre nazaat van Ruprecht de Rampzalige en de gebochelde Leerse waardsdochter, wier naam en bochel verder onbekend bleven, Hannes Hanpelmann (mit fünfmal n, bitte schön) in Schwäbisch Gmünd, had zelf zijn voorgeslacht "ausfindig gemacht", hetgeen heel iets anders is dan "erfunden". Hij had begin jaren dertig de tijd mee, Sippen- und Ahnenforschung was noodzakelijk om in het Duitse leven iets te bereiken en een eerste stap in de goede  richting was  gezet door Rottenfüher bij de SA te worden. Pas later bleek dat Hannes op het verkeerde paard gewed had en beter bij de SS had kunnen gaan, maar ik loop op de dingen vooruit. Zijn Sturmbannführer Heinrich Lumperding had bij het zien van Hannes' ahnenlijst wel iets gemompeld over een Franzose toen hij de oorspronkelijke naam van Ruprecht zag, die immers Henri, chevalier de Val de Rappes luidde, maar daar had diens later gekozen woonplaats Leer ruimschoots tegen opgewogen, want wat was beter dan "ein leeres Gehirn so kann es durch unser Führer besser  ausgefüllt werden", gevolgd door een welgemeend "Heil Hitler!
Mijn vader werd kort na de oorlog in 1945 administrateur bij de P.O.D. (Politieke Opsporingsdienst), voor mij ligt op dit moment zijn lidmaatschapsbewijs van de Vereniging Friesland '40-'45. waarop die functie vermeld staat. Hij werkte ergens rechts halverwege de Stationsweg in een groot gebouw, wat hij er deed was mij destijds volslagen onduidelijk. Achteraf vind ik het wel grappig, mijn vader als een soort politieagent, iets dat totaal niet bij hem  paste. Lang is hij het trouwens niet gebleven, want in december 1945 verhuisden we naar Leeuwarden en werd hij rayondirecteur van een krant. Nog in de administrateurtijd  confiskeerde hij een boek: "Mijn Kamp", een Nederlandse vertaling van Hitlers "Mein Kampf", ooit eigendom van een mevrouw Duursma, NSB-ster te Drachten, als ik me goed herinner, woonachtig aan de Zuidkade. In het boek vond ik een papiersnipper met de tekst "Yn it spier foar Greate** Pier, Hannes H." en die papiersnipper zette mij aan het werk, vooral toen ik  ontdekte dat de voomalige S.A.-Rottenführer Hannes Hanpelmann tijdens de oorlog in ieder geval gedurende een paar maanden in Smallingerland - hoofdplaats Drachten - als Gefreiter bij de Wehrmacht dienst gedaan had. Of mevrouw Duursma Hanpelmann gecontact heeft of Hanpelmann mevrouw Duursma, in ieder geval moet Hanpelmann haar over zijn verre voorvader Ruprecht de Rampzalige, die ver voor Grutte Pier 's mensens afkomst onderzocht door ze een zin na te laten zeggen, verteld hebben om het vervolgens mij mogelijk te maken de afgelopen dagen de zaak verder uit te zoeken.
*adebar oud-Duits, waar zowel het Nederlandse ooievaar als het  Friese earrebarre aan zijn ontleend
**Greate: oudere spelling van Grutte.