Helemaal
precies heb ik de zin nooit begrepen, alhoewel me het uiteindelijke doel niet is ontgaan: het kaf van het koren te scheiden of beter nog onderscheid te maken
tussen bokken en geiten, want het gaat tenslotte om ademende have.
Verschil te maken tussen Friezen en niet-Friezen. Bedoelde zin luidt: "Bûter,
brea en griene tsiis wa 't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries"
(Boter, brood en groene kaas wie dat niet kan zeggen is geen echte Fries). Ik
begrijp die groene kaas niet, Friese kaas is niet groen, maar is gevuld met krûdnagel
en komyn. Volgens de boeken zou Grutte Pier (1480-1520), ondermeer zeeschuimer,
die de Zuiderzee onveilig maakte, de bedenker van de zin zijn, schepen enterend
om vervolgens aan boord klauterend vermelde zin uit te schreeuwen en wanneer
men van kapitein tot koksmaat niet in staat bleek Grutte Pier na te praten werd
de bemanning een kopje kleiner gemaakt. Nu was onthoofden destijds niet een
ongebruikelijke handeling. Ook de na te spreken volzin was niet origineel. Zo
is er een zin met ongeveer dezelfde inhoud overgeleverd uit een met de hand
geschreven foliant die het leven van Henri, chevalier de Val de Rappes
beschrijft, afkomstig uit Épernay, trok hij ter kruistocht, de tweede, zoals
later is vastgesteld, na zijn echtgenote van een kuisheidsgordel te
hebben voorzien, verdween hij in de richting van Jeruzalem om enige jaren later
terug te keren naar Leer in Oost-Friesland, waar hij de rest van zijn dagen
sleet als Ruprecht der Unselige te onzent beter bekend als Ruprecht de
Rampzalige, zonder overigens de sleutel van zijn vrouws kuisheidsgordel te
retourneren, die bij het pootjebaden met een lokale schone in de Dode
Zee verloren was geraakt, zodat er weinig terug te sturen viel. Hij zat naderhand
ook in Leer niet stil en bezwangerde onder meer de gebochelde dochter van de waard
van de lokale herberg in Leer "Im Schwarzen Adebar"* een aantal
malen, één van van hun verre nazaten werd in 1934 Rottenführer bij de SA in Schwäbisch
Gmünd. Uit Ruprechts mond werd door de volijverige monnik Adelwulf - let wel
ruim drie eeuwen voor Grutte Pier - volgende zin opgetekend : "butter,
broat un käs, wer dath nit seggen kann is nit kehn freez". Nu was Ruprecht
allesbehave een Freez, maar klaarblijkelijk werd er in die dagen minder op
dergelijke, eigenlijk racistische, zaken gelet. Doch ook Ruprecht was niet
origineel, waarschijnlijk is hij op weg naar het Heilige land om de Muzelmannen
mores te leren door Beieren getrokken, want aldaar bestaat de volgende zin om
Beier en niet-Beier te onderscheiden "A Woasswürstchn und nein Oaa, wa des
ned frisst is koa Boar" (een witworstje en negen eieren, wie dat niet
vreet is geen Beier). Mogelijkerwijs zijn er nog oudere zinnen om
te onderzoeken of men met een landsman van doen heeft, om bijvoorbeeld
onderscheid te maken tussen Assyriërs en Babyloniërs, uiteindelijk worden in
die contreien nog steeds hoofden afgehakt.
Die verre
nazaat van Ruprecht de Rampzalige en de gebochelde Leerse waardsdochter, wier
naam en bochel verder onbekend bleven, Hannes Hanpelmann (mit fünfmal n, bitte
schön) in Schwäbisch Gmünd, had zelf zijn voorgeslacht "ausfindig
gemacht", hetgeen heel iets anders is dan "erfunden". Hij had
begin jaren dertig de tijd mee, Sippen- und Ahnenforschung was noodzakelijk om
in het Duitse leven iets te bereiken en een eerste stap in de goede
richting was gezet door Rottenfüher bij de SA te worden. Pas later bleek
dat Hannes op het verkeerde paard gewed had en beter bij de SS had kunnen gaan,
maar ik loop op de dingen vooruit. Zijn Sturmbannführer Heinrich Lumperding had
bij het zien van Hannes' ahnenlijst wel iets gemompeld over een Franzose toen
hij de oorspronkelijke naam van Ruprecht zag, die immers Henri, chevalier de
Val de Rappes luidde, maar daar had diens later gekozen woonplaats Leer
ruimschoots tegen opgewogen, want wat was beter dan "ein leeres Gehirn so kann es durch unser Führer besser ausgefüllt werden", gevolgd door een welgemeend "Heil Hitler!
Mijn vader
werd kort na de oorlog in 1945 administrateur bij de P.O.D. (Politieke
Opsporingsdienst), voor mij ligt op dit moment zijn lidmaatschapsbewijs van de
Vereniging Friesland '40-'45. waarop die functie vermeld staat. Hij werkte
ergens rechts halverwege de Stationsweg in een groot gebouw, wat hij er deed
was mij destijds volslagen onduidelijk. Achteraf vind ik het wel grappig, mijn
vader als een soort politieagent, iets dat totaal niet bij hem paste.
Lang is hij het trouwens niet gebleven, want in december 1945 verhuisden we
naar Leeuwarden en werd hij rayondirecteur van een krant. Nog in de
administrateurtijd confiskeerde hij een boek: "Mijn Kamp", een
Nederlandse vertaling van Hitlers "Mein Kampf", ooit eigendom van een
mevrouw Duursma, NSB-ster te Drachten, als ik me goed herinner, woonachtig aan
de Zuidkade. In het boek vond ik een papiersnipper met de tekst "Yn it
spier foar Greate** Pier, Hannes H." en die papiersnipper zette mij aan
het werk, vooral toen ik ontdekte dat de voomalige S.A.-Rottenführer
Hannes Hanpelmann tijdens de oorlog in ieder geval gedurende een paar maanden
in Smallingerland - hoofdplaats Drachten - als Gefreiter bij de Wehrmacht
dienst gedaan had. Of mevrouw Duursma Hanpelmann gecontact heeft of Hanpelmann
mevrouw Duursma, in ieder geval moet Hanpelmann haar over zijn verre voorvader
Ruprecht de Rampzalige, die ver voor Grutte Pier 's mensens afkomst onderzocht door
ze een zin na te laten zeggen, verteld hebben om het vervolgens mij mogelijk te
maken de afgelopen dagen de zaak verder uit te zoeken.
*adebar oud-Duits, waar zowel het Nederlandse ooievaar als
het Friese earrebarre aan zijn ontleend
**Greate: oudere spelling van Grutte.