Een hele periode, nadat ik gestopt was met "De Gezamenlijke Zenders Peazens en Moddergat", heb ik thuis heel weinig muziek beluisterd, omdat ik voortdurend in mijn hoofd programma's bleef maken. Langzamerhand is dat verdwenen, maar sinds vorige week wordt ik weer ernstig door deze behoefte gekweld. Het komt door twee CD's, die ik uit de Verenigde Staten heb laten komen: een dubbel CD met zwarte muziek opgenomen tussen 1891 en 1922 en een CD met sterren van "Minstrelshows" uit het eerste kwart van de vorige eeuw.
Vooral met de laatste CD "moet" ik iets doen, omdat hij teruggaat naar een periode van het eerste Amerikaanse amusement: artisten, die in kleine of grotere troepen het nieuwe land doortrokken en het publiek vermaakten met zwart gemaakte gezichten: karikaturen schetsten van vooral het vrolijke leven van de zwarte slaven op de plantages voor de Amerikaanse burgeroorlog. Dat blanken dat deden is niet zo vreemd: lachen om een minderheid gebeurt nog steeds, maar dat zwarte Amerikanen, n.b. met eveneens zwart gemaakte gezichten, dat ook deden, is merkwaardig.
Maar ook buiten het minstrelcircuit werden zg. "coon songs" gezongen: George W. Johnson, een zwarte Newyorkse straatartist, nam in 1891 het door de blanke banjospeler Sam Dewere gecomponeerde "The Whistling Coon" op, zeven jaar later gevolgd door het niet minder rascistische "The Whistling Girl".