

Even
na Koblenz besloot Adelbert de grammofoonplaat met "Warum ist es an
Rhein so schön?" overboord te gooien, je wist het immers maar nooit,
misschien bestond er wel een hevige animositeit tussen Moezelaren en
Rijnlingen, net als thuis tussen Schieringers en Vetkopers en liep hij
groot gevaar wanneer een Moezelaar een Rijnlied hoorde. Hij kon zich
wel voor zijn kop slaan, natuurlijk had hij in Koblenz een
grammofoonplaat met een loflied op de Moezel moeten aan schaffen maar
daar had hij niet aangedacht, want hij had het te druk gehad met de
aanschaf van hout voor de buitenboordmotor, die trouwens regelmatig
haperde, omdat het hout van inferieure kwaliteit was. In Winningen vond
Adelbert gelukkig een kleine platenzaak, die een grote voorraad
Moezelliederen te koop aanbood, hij koos "Wir sind Kinder von der Mosel".
Wanneer dat lied over het water van de Moezel zou schallen, moest dat
tot verbroedering leiden en kon er wellicht in een volgende aanlegplaats
zelfs Bruderschaft gedronken worden, waarbij Adelbert totaal vergat dat
langs de Moezel niet bier maar wijn de favoriete drank was. Voordat hij
de plaat op de draaitafel legde, had hij geprobeerd Karl Marx te
bellen, die woonde in zijn voorlopig einddoel Trier, om een
afspraak te maken en naar een persoonlijke uitleg van "Das Kapital" te
vragen, daar had hij, vond hij, als Fries industrieel, het volste recht op.
Bullay
was een merkwaardig dorp, alle inwoners bleken, wat je een
mohawkkapsel zou noemen, maar wat rond de Moezel een Bullaykam
heette, in fluorescerende kleuren, te dragen, bovendien waren ze
zonder uitzondering getatoeëerd en buitengewoon luidruchtig. Adelbert
keek zijn ogen uit en vroeg zich af hoe hij de in dit pandemonium de
dorpssmid zou kunnen vinden, want geen van de Bullayers leek
aanspreekbaar. In het centrum, in de Graf Breiselstraße was ieder huis
als dartboard beschilderd, langzamerhand begon het hem te dagen: Bullay
was Bull's Eye. Hij sprak een bejaarde man aan, die hem met
onverstaanbare kreten juichend tegemoet kwam en vroeg in zijn beste
Duits: "Wo finde ich der Dorfsschmiede?"
"Haueschuberhaueschuberderhaueschudegrumgrumbauer", was het antwoord.
Dat schoot dus niet op. Hij zou de dorpssmid op geheel eigen gelegenheid
moeten vinden, want in dit oord heerste werkelijke waanzin, hij
bedacht dat de enige die hem hier als gids had kunnen dienen Raymond van Barneveld zou zijn geweest. Hij vloekte.
De nieuwe deurbel - zonder draadjes - heeft het bijna tien jaar goed gedaan. Wij kochten hem omdat Una de vorige deurbel - met draadjes - niet kon uitstaan en enorme blafpartijen ten beste gaf zodra het apparaat twinkeleerde. Voor Una's en onze gemoedsrust kwam er dus een nieuwe bel met veel mogelijkheden: een vriendelijk zoemertje, een bombastische big-ben en zelfs hondengeblaf. Dat laatste hebben we maar niet uitgeprobeerd. De laatste weken liet de bel het regelmatig afweten. Ik monteerde nieuwe batterijen en waarachtig de bel functioneerde tot hij gister volledig de geest gaf. Voor Una maakt het geluid van een nieuwe bel niets uit, zij is inmiddels doof. Vanochtend ging ik op zoek naar een nieuwe draadloze bel. Die werkt intussen met een vrolijk jazzdeuntje.
Je kunt naar Frankrijk, Duitsland en Engeland met een flitstrein, naar Groningen kan dat niet, terwijl er vermoedelijk meer mensen razendsnel naar Groningen willen dan naar Parijs. Nou wordt er naar Parijs pas na Brussel-Zuid echt geflitst en naar Duitsland mag het flitsen op Nederlandse bodem ook geen naam hebben, om over het Engelse nog maar te zwijgen, want daar heeft Boris het voor het zeggen en Boris vindt flitsen alleen maar belangrijk als er in lockdown door hem gefeest kan worden. Waarom de Nederlandse Spoorwegen, net als in Frankrijk en Duitsland, niet een eigen hoge snelheidsnet heeft opgezet, dan zich als Amsterdams eindpunt te laten degraderen is een raadsel. Een even groot raadsel blijft het feit dat Nederland nog altijd een in 1919 gelanceerd vliegveld, Schiphol, als "main airport" laat functioneren. Croydon en Orly zijn al lang vervangen en dat had hier ook kunnen gebeuren, toen Lelystad in beeld kwam, ook daar had een flitstrein naar tussen Lelystad en Amsterdam uitkomst kunnen brengen. Het is allemaal niet gebeurd en de wijde omgeving van Schiphol zit met geluids- en milieuhinder. Ook historisch schort er het en ander aan wat het vaderland te bieden heeft, stap je in Frankrijk of in Engeland in een trein getrokken door een stoomlocomotief, dan weet je dat het historisch verantwoord is, de locomotief heeft in Frankrijk of in Engeland gereden, hier worden we door een in Duitsland of in Polen rondgezeulde lok rondgereden. Gelukkig klopt het tramwezen dan weer wel. Maar het blijft merkwaardig dat met name het spoor er in feite met de pet naar gooit, een paar jaar geleden wilde men in Friesland een stoomtreindienst opzetten van Sneek naar Stavoren met een gehuurde buitenlandse stoomlok, ver verwijderd van hetgeen wat ooit op die lijn gereden had.
Christian Wakeford stapte over van Conservative naar Labour. Mag ik dat vreemd vinden? Hij had toch het Lagerhuis achter zich kunnen laten en iets heel anders kunnen gaan doen? Maar nee, in de politiek kun je zonder veel problemen van partij veranderen, zo kwamen de PVV en Denk ook op het pluche. In de lokale politiek schijnt het veelvuldig voor te komen, net alsof raadsleden vakkenvullers zijn bij Jumbo die overstappen naar Nettorama. Dat maakt de politiek onbetrouwbaar.
Onder klederdracht heb ik altijd iets regionaals verstaan, ik bedoel dat de kleren van iemand uit Twente verschilden met die van iemand uit Drente. Maar als ik het boekje uit 1912 "Geschiedenis der Kleederdrachten", uitgegeven ter gelegenheid van het vijfentwintig jarig bestaan der firma H. Hollenkamp, raadpleeg, dan blijkt dat toen onder klederdracht alle kleding werd verstaan. Het fraai geïllustreerde boekje, ontworpen en gedrukt bij Van Leer in Amsterdam begint in Egypte en eindigt in het begin van de twintigste eeuw. Uit het uitgebreide bijschrift bij "Een sportfeest in de 20e eeuw" citeer ik het volgende: