Het was en reisje met hindernissen.
Toen fotograaf Ernst Niewenhuis en ik bij het voor ons geboekte hotel
vlakbij Kopenhagens luchthaven Kastrup incheckten, bleek dat degene die
het hotel besproken had, ons te weinig geld had meegegeven. Het bleek
vervolgens behoorlijk lastig - het gebeurde ver voor de uitvinding van
de pinautomaat - om op zaterdag geld over te maken. De terugreis ging
evenmin van een leien dakje, in plaats van op Schiphol kwamen we op het
vliegveld van Brussel terecht, waar we zo'n vier uur moesten wachten op
een vlucht naar Amsterdam. Dat wachten was op zich niet zo heel erg,
maar Ernsts films zaten in zijn koffer en die kwam in Brussel niet van
de bagageband. Gelukkig bleek die door het grondpersoneel van Kastrup
wel naar Schiphol te zijn gedirigeerd, zodat er tenslotte sprake was van
een gelukkige hereniging. Op de tussen die zaterdag en maandag gelegen
zondag ging echter alles naar wens, we stonden 's morgens, weet hoe
vroeg op Kastrup om Raymond Burr, die toen furore maakte als Ironside,
op te vangen. We volgden hem de hele dag, we waren bij een
persconferentie in een studio van de Deense televisie en uiteindelijk
kon ik hem op zijn hotelkamer interviewen. Een paar dagen later zou Burr
ook naar Nederland komen en zijn manager vroeg me of ik hem het adres
van een limousinebedrijf kon geven om Burr van Schiphol naar Amsterdam
te brengen. Ik bood aan om hem met mijn vooroorlogse Nash te rijden. De
manager vond het een schitterend idee, dus stond ik een paar dagen
later opnieuw op Schiphol en was ik getuige van een unieke ontmoeting,
want op weg naar de uitgang ontmoette Burr Johnny Weismuller en het was
ontroerend te zien hoe hoog Burr de vertolker van Tarzan in het vaan had
staan. Buiten zei Burr, toen hij mijn Nash zag: "Nineteen thirty
seven". Mijn dag kon niet meer stuk: Burr wist iets van auto's en had
feilloos het bouwjaar van mijn Nash genoemd.