Klaarblijkelijk onstond er vlak na de oorlog de behoefte om kinderen elders te laten "aansterken" en dus vertrok een jongentje uit mijn straat naar Engeland om na een paar maanden terug te komen met de verrassende mededeling dat de Engelsen een kerk kattedrol noemden. Bij ons in de buurt waren twee meisjes uit Wenen gearriveerd. Merkwaardig dat "bleekneusjes" niet in eigen land konden herstellen. Van de meisjes leerde ik mijn eerste Duitse woorden: blöd en Trottel. De kleinste van de twee, in huis bij de familie O. in de Geraniumstraat, heettte Helga en was in staat als een soort slangenmens op een herenfiets te rijden door haar onderlichaam onder de stang te kronkelen. Op een zondag besloot een aantal kinderen een fietstocht te maken. Ruurd W. had Helga achterop en ik reed naast hen. We ontwikkelden zo'n vaart dat we de anderen ver achter ons lieten, op een kruising gingen we in plaats van rechts- linksaf en plotseling bleek Dokkum niet zo ver meer. We hebben de Bonifatiusbron opgezocht en Helga op de terugweg afwisselend, we hadden een forse tegenwind, achterop genomen. De andere fietsertjes waren intussen al lang in de Goudsbloemstraat terug en er moet paniek zijn ontstaan. Want waar waren de jeugdige onverlaten Ruurd W. en Wim B. met Helga? Bij thuiskomst moest ik linea recta naar mijn kamertje en werd ik aan een soort verhoor onderworpen: het leek er verdraaid veel op of Ruurd W. en ik werden verdacht van aanranding van Helga. Niet dat ik dat woord toen kende, maar door de wijze van vraagstelling kreeg ik het idee, dat niet onze late terugkeer, maar iets heel anders een rol speelde. De twee domme jongentjes waren ook zonder Helga naar Dokkum
gefietst en dat wilden de volwassenen maar niet begrijpen, er moest in hun ogen iets anders gebeurd zijn. Nog altijd word ik wrevelig als ik eraan denk.