Uiteindelijk heb ik er maar zeveneneenhalf jaar gewoond, van eind 1945 tot medio 1953, toch heeft Leeuwarden op mij een blijvende indruk gemaakt en betekent het horen van het daar gesproken dialect, het zogenaamde Stadsfries, een beetje thuiskomen en natuurlijk ook een beetje ergeren omdat ik zoek naar wat ik achterliet en inmiddels veranderd is. Dat culturele hoofdstadgedoe vind ik een miskleun, ook omdat men er inmiddels de hele provincie bij betrokken heeft. Toen Lille in 2004 culturele hoofdstad van Europa was, werd er er noch in Arras, noch in Calais een fontein neergezet, in Friesland worden de andere tien steden door Leeuwarden meegesleurd in dit megalomane project.
Voor het Leeuwarder station zie ik een fontein in wording, twee naar elkaar kijkende reuzenhoofden.
Inmiddels probeer ik flarden van het stadsfries, het Liwadders, op te vangen. Ik hoor het weinig, ik doe zo nu en dan navraag, de oorzaak van het verdwijnen is de komst van studenten, vertellen mijn zegslieden.
De man die op zaterdagmiddag op het Zaailand het publiek enthousiasmeert dat meedoet aan een loop voor kerstmannen doet dat in, wat we vroeger, het Hooghaarlemmerdijks, noemden, er is geen woord Stadsfries bij. Het orkest, dat de boel opfleurt, heeft gelukkig nog wel een Friese naam: de Menaemer Feintsjes.
Ik kijk naar gevelstenen, die zijn er gelukkig in grote getale. Zelfs is er een vrij recente, met een stier. In het Fries heet zo'n beest bolle, de gevelsteen hangt op de hoek van de Bollemansteeg, dat is verwarrend want ik heb de o in de straat altijd met de o van kop en niet met de o van bok uitgesproken. Was Bolleman handelaar in stieren?