De laatste keer dat ze elkaar spraken, hadden ze het
over het probleem gehad om Immerhins verzameling aan bezoekers te laten zien.
Balkema had zijn hele, verbouwde boerderijtje in Houtigehage van onder tot boven behangen met klerenhangers.
Balkema had overal spijkers in de muren geslagen en aan iedere spijker een
hanger gehangen. Dat leek ook voor Immerhin een prachtige oplossing, maar de
meeste wanden van zijn woning werden in beslag genomen door boekenkasten en hij
kon toch moeilijk zijn eerste hobby - het stuklezen van boeken - voor zijn
tweede hobby - het verzamelen van klerenhangers - aan de kant schuiven. Balkema
had vervolgens een wisseltentoonstelling voorgesteld: ieder maand een ander
stel hangers, maar uiteindelijk had Immerhin besloten op alle deuren van zijn
huis latten te schroeven en daar spijkers in te slaan om daar zijn
klerenhangers aan op te hangen. Het maakte wel flink lawaai als hij een deur
achter zich dichttrok en er viel wel eens een hanger van een spijker, maar hij
kon nu elke dag van zijn hangers genieten. Maar omdat hij te dunne en te korte
spijkers had gebruikt, die hij bovendien nog te ver in de latten had geslagen,
begon het Immerhin na en paar weken toch heel erg te vervelen, dat wanneer hij
een deur achter zich dicht trok, er klerenhangers van de spijkers vielen. En
natuurlijk iedere keer aan de andere kant van de deur die hij net gesloten had.
Hij probeerde het euvel te verhelpen door de spijkers met een tang iets naar
boven om te buigen, maar dat lukte slecht. Hij besloot Balkema te bellen. Die
raade hem aan de spijkers te vervangen door oogjes met een schroefdraad.
"Maar dan moet ik de hele zaak demonteren. Nieuwe latten op de deuren
schroeven, dat is een enorm werk, dan ben ik een paar weken bezig."
"Ja", had Balkema geantwoord, "maar het is het één of het
ander."
Het enige dat Immerhin miste was een Nederlandse
klerenhangercatalogus met afbeeldingen en prijzen. Hij had het er met Balkema
op hun jaarlijkse bijeenkomsten in Zwolle wel eens over gehad, maar die vond
het onzin. Toch zou het handig zijn, want zonder catalogus wist je niets van
zeldzaamheid en prijzen, je moest een schatting maken. Immerhin begreep best
dat een vooroorlogs Amsterdams C&A-hangertje hooguit twintig cent
waard was, maar wat was een klerenhanger van Van Schuppen uit Veenendaal waard?
Tien euro, dertig euro, vijftig euro? Balkema zei als het over prijzen ging
altijd: "Het is, wat de gek er voor geeft!" Maar dat was het nou net:
Balkema en hij waren de enige gekken. En het als het er op aankwam wist Balkema
heel goed wat hij voor een klerenhanger uit een kleine Friese plaats, die hij
dubbel had, moest vragen. Laatst nog bood hij in een telefoongesprek een
hangertje aan uit Dokkum, dat moest vijfenzeventig euro opbrengen. Dat was geen
kattenpis. Immerhin besloot zonder Balkema's medewerking toch met een
inventarisatie van klerenhangers te beginnen. Nee, geen gedrukte catalogus,
zelfs niet een catalogus in boekvorm, want hij wist hoe die zou eindigen: in
verfrommelde bladzijden in een hoek van de kamer. Dus hij nam voor elke hanger
een apart vel papier, maakte een tekening en noteerde het opschrift van de
hanger en gaf een prijsindicatie. Hoger dan 75 euro ging hij niet. Het kostte
hem zes weken, maar toen keek hij tevreden naar een mooi overzicht. Hij zou
Balkema toch maar weer eens bellen, misschien kon hij hem toch overhalen hetzelfde te
doen. Maar Balkema hield de boot af, vond het allemaal onzin en zei dat hij er
bovendien geen tijd voor had. Wel had hij een heel bijzonder hangertje in de
aanbieding: voor 125 euro kon Immerhin een hangertje overnemen van
"Kleedingmagazijn Okke Knol Metslawier". "Vermoedelijk uit 1929", zei Balkema.