Immerhin keek op de
kaart van Friesland. Dat Metslawier was een verdomd klein plaatsje, eigenlijk
veel te klein om in 1929 een kledingzaak te hebben gehad, want dat had
hij inmiddels wel ontdekt: mensen gingen, destijds net als nu, naar grotere
plaatsen om kleren aan te schaffen. Hij kon natuurlijk zijn achterneef
Sybrandus Immerhin in Groningen te bellen, die keek naar elke detectiveserie
die op de tv te zien was en hem vragen naar Metslawier te rijden en
onderzoek te doen naar het bestaan van kleedingmagazijn Okke Knol in 1929. In
ieder geval bestond de zaak nu niet meer, dat had hij computerend al nagekeken.
Hij besloot de telefoon te pakken, maar Sybrandus bleek niet thuis. Immerhin
had al eens een paar dure klerenhangers van Balkema gekocht. Eentje van
"Kleedingparadijs Hobbe Radsma Hzn. te Morra" en een andere van
"Jacobus Salverda Dames- & Heerenkleeding Bontebok". Omdat ze zo
prijzig waren geweest had Immerhin ze aan de binnenkant van zijn woonkamerdeur
gehangen. Maar nu hij op de kaart van Friesland had ontdekt hoe klein
Metslawier was en vervolgens Morra en Bontebok had opgezocht begon hij aan het
bestaan van Kleedingparadijs Radsma en Salverda's Dames- & Heerenkleeding te
twijfelen. Wat als hij door Balkema was beetgenomen? En hij falsificaties had
aangeschaft? Immerhin haalde Radsma van de deur en begon voorzichtig over de
letters te wrijven, ze gaven niet af. Er gebeurde niets en hij voelde
zich opgelucht. Hij werd er vrolijk van, haalde een fles wodka uit de keuken en
schonk een fors glas in. Balkema had hem dus niet opgelicht. Hij keek nog
eens goed naar de klerenhanger van Kleedingmagazijn Hobbe Radsma Hzn. uit
Morra. Dat was toch wel een heel bijzondere. Hij pakte klerenhanger op, stootte
zijn glas wodka om en de hanger werd drijfnat. De letters op de hanger liepen
ogenblikkelijk uit. Kleedingmagazijn bleef onaangetast maar Hobbe, Radsma, Hzn.
en Morra liepen uit. "Godgloeiendegodverdomme." Balkema had hem dus wel degelijk
opgelicht. Balkema had een hangertje uit Leeuwarden bewerkt, want dat dat woord
kwam uiteindelijk te voorschijn. De schoft. Hij zou de rotzak morgen meteen
bellen, om half acht, voordat Balkema naar zijn werk ging. Maar eerst moest hij
de hanger van Kobus Salverda uit Bontebok controleren en ja hoor, ook daarvan
liepen de letters meteen uit, nadat hij er paar druppels wodka op had laten
vallen. Hij bleef die nacht wakker. Dat de enig andere Nederlandse
klerenhangerverzamelaar hem zo had kunnen bedriegen, begreep hij niet.
Eerst was hij razend geweest, daarna verdrietig, maar nu zon hij op wraak. Maar
elk plan daartoe verwierp hij weer. Niet goed genoeg. Niet subliem genoeg. Want
dat het subliem moest zijn, stond voor hem vast. Balkema moet voorgoed worden
vernietigd en zijn imitatie antieke klerenhangers erbij. In elk geval ging hij
hem niet bellen. Hij zou net doen of zijn neus bloedde en over drie maanden
gewoon naar Zwolle afreizen en daar toeslaan. Verschrikkelijk toeslaan. Hij
stond op en keek opnieuw naar de door Balkema vervalste klerenhangers. Morra en
Bontebok, verdomme. Uiteindelijk kwam Immerhin op het volgens hem briljante
idee: hij zou in de rubriek gevraagd een kleine advertentie in de
Leeuwarder Courant, die immers in Friesland huis aan huis gelezen werd, zetten
met Balkema's naam, adres en telefoonnummer : "Gezocht: onbeschilderde oude houten klerenhangers. Ik bied 25
euro per stuk." Balkema zou verdrinken in de aanbiedingen.
Fantastisch!