3.3.20

STRIJD 7

Drie straten verderop - behalve de smoor had hij de pas in - ontdekte hij dat hij zijn fiets in de tuin van Staterinx had laten staan. Oerstallinga keerde op zijn stappen terug. Mevrouw Staterinx en een vreemde mevrouw -  dat zou de vrouw van Struynderboon wel zijn - zwaaiden vanuit de erker naar hem, hij stak gewoontegetrouw alleen zijn rechterwijsvinger op. Hij nam een andere route, dat deed hij altijd, nadat iemand hem, toen hij de tweede keer gezien werd, gevraagd had "Wat vergeten, Oerstallinga?" Hij hield niet van dat. soort wijsneuzerigheid. Hij fietste nu door de Herman Boktorstraat. Die Herman was de grootvader van zijn buurman. Niet dat die buurman zijn grootvader gekend had, want opa was tijdens de oorlog aangehouden bij een fietsenrazzia, was er op zijn fiets vandoor gegaan, maar uiteindelijk achterhaald, gearresteerd en naar een Duits kamp getransporteerd. Herman Boktor was iemand die zich niet door de Moffen had laten kisten, of misschien toch wel, bedacht Oerstallinga, maar dat was ook nog maar de vraag.  Zou Boktor echt tussen zes plankjes zijn beland? In elke geval stond zijn naam met de namen van drie andere dorpsgenoten op een monument in het centrum met daarboven de regel "Gevallen voor het Vaderland". Oerstallinga bedacht dat gevallen voor - eventueel te wijzigen in van - zijn fiets een correcter weergave van de feiten zou zijn. In elk geval stond het monument  in de regionale toeristische gids, terwijl er van de Hobbedobbe geen sprake was. Hij had aan de bel moeten trekken toen hij die omissie ontdekte, maar ja, wie trekt er vandaag de dag nog aan een bel?