Van het vooroorlogse Amsterdam herinner ik me maar weinig en van wat ik me herinner vraag ik me af, of dat echt mijn eigen herinneringen, of dat het later door mijn ouders vertelde verhalen zijn. Van de Amsterdamse tram, we verhuisden naar Vierhouten medio 1940, herinner ik me niets. Pas eind 1945 kwam ik met ouders en zusje voor een paar dagen in de stad terug. Ik was toen negen, we moeten met de tram van het Centraal Station met lijn 9 naar Oost gereden zijn. Maar ik weet het niet meer, over die dagen hangt een waas van droefheid, niet mijn eigen droefheid, maar die van de volwassenen, die zoveel familieleden misten. Pas in 1953 gaan trams, electrische trams, een rol in mijn leven spelen. Haagse trams, want we verhuizen van Leeuwarden naar Den Haag en er blijkt in die stad op tramgebied veel te genieten: de HTM-stadstram, de zogenaamde buitenlijners van dezelfde maatschappij naar Wassenaar en Leiden en de blauwe trams van de NZH naar Scheveningen, Voorburg en Leiden. Waarom ik prentbriefkaaarten verzamel van Haagse trams en niet van Amsterdamse trams begrijp ik, ik heb ook meer boeken over de Haagse dan de Amsterdamse tram en ben zelfs donateur van het Haags Openbaar Vervoer Museum. Ik ben dan wel geen Hagenaar in de ware zin des woord, maar ik heb met die stad meer dan met mijn geboortestad en kijk naar bovenstaande kaart en stel in mijn hoofd de verschillen vast met de huidige situatie. Dat standbeeld van Willem II is weg, net als al die merkwaardige pleintjes en die prachtige bomen. De tram, een tweeramer met een voormalig paardentramrijtuig als aanhangwagen, een zomerrijtuig uit de serie 400, is ongetwijfeld onderweg naar het Plein, over het Binnenhof, want daar reden tot kerst 1924 trams.