6.1.10

Dibbesman

Eind jaren vijftig, mijn vader en ik zijn in een ouderwets coupƩrijtuig per spoor onderweg naar het oosten des lands. In Amersfoort, maar het kan ook Apeldoorn geweest zijn, komt een meneer onze rust verstoren Mijn vader zegt: "Keimpema" (maar het ook Ferwerda geweest zijn) "heeft zich verslapen." Ons spel gaat beginnen, want mijn vader heeft de niets vermoedende binnengetreden heer Keimpema (maar het kan ook Ferwerda geweest zijn) gedoopt. Mijn taak is nu vast te stellen, waaruit blijkt dat de man zich verslapen heeft. Aha, hij heeft zich bij het scheren gesneden en twee knoopjes van zijn overhemd zijn niet gesloten. Ik moet nu iets zeggen over het te late opstaan van Keimpema, zonder dat de man in de gaten heeft, dat hij voor ons Keimpema is. Het noemen van aluin is dus uit den boze. Wat ik gezegd heb, weet ik niet meer. Maar bij verlaten van de trein moet de man een geheel door ons verzonnen c.v. gehad hebben. Zulke spelletjes speelden we vaker. Mijn vader was er een meester in, net als in het geven van bijnamen en het verzinnen van fantomen. Toen ik gister over mijn Amsterdamse herinneringen schreef, bedacht ik later dat hij toen ik nog heel klein was de dibbesman uitvond. In mijn kinderlijke verbeelding een angstaanjagende figuur. Wat ik nu ga opschrijven is deels mijn herinnering en deels mij later verteld. Mijn vader en ik zijn naar het circus. De clowns komen en ik zet op een schreeuwen: "De dibbesman, de dibbesman" en ben niet tot bedaren te brengen. Mijn vader neemt mee mee naar buiten. Ik sta - dat herinner ik me - plotseling vanuit het donkere circus in een fel verlichte gang. Kort daarop zijn we in Leeuwarden, ik ga met mijn oom Rinse naar een bijeenkomst van de AJC. Er wordt wat destijds een lekenspel heette opgevoerd. Om beter te kunnen zien, zit ik op de schouders van mijn oom. Er komt een vreemde figuur het toneel op. Ogenblikkelijk zet ik een keel op en roep - dat herinner ik me - "de dibbesman". Ik ben er nog een paar jaar bang voor geweest.