In 2007 schreef ik op dit blog over de aan rijtuigen ontleende carrosserievorm, waarvan de oervorm gister te zien was in bovenstaande koets. Het stoomrijtuig van Gurney uit 1825 maakte gebruik van diezelfde vorm.
Het gaat om het middendeel: het gedeelte met de deur. Het deel waar de gebogen en de rechte lijn elkaar ontmoeten.
Dezelfde
vorm vinden we terug in spoorrijtuigen, niet alleen bij onderstaand
rijtuig van de Franse PLM, maar ook bij rijtuigen van onze
Staatsspoorwegen uit 1866.
Het
vreemde is dat hoe vaker ik naar de vorm kijk, hoe mooier ik hem vind.
De herhaling van de vorm maakt de schoonheid alleen maar duidelijker.
Degeen die de carrosserie zette op deze Gregoire (een triple berline de
voyage uit 1910) heeft dat goed begrepen, natuurlijk had hij een simpel
busje op het chassis kunnen zetten, maar nee, zelfs het dak toont drie
welvingen.
Soms is de oervorm minder duidelijk of wordt slechts een deel gebruikt, zoals bij de deuren van deze Renault.
Bij deze Berlijnse Oryxtaxi lijkt het alsof de oervorm doormidden gesneden is en alleen de rechterhelft gebruikt is.
Zelfs
deze Amerikaanse stoomaangedreven bestelwagen, gemaakt door White in
Cleveland, Ohio, heeft stijlelementen ontleend aan de koets.
Maar
de voorbeelden, die ik tot nu toe gaf dateren alle uit de tijd dat de
auto het nog niet van de koets gewonnen had. Wie foto's van honderd jaar
geleden van Parijs ziet ontdekt meer koetsen dan auto's. Maar de auto
had in 1930 de koets ver achter zich gelaten en toch grepen autobouwers
naar de koetsvorm terug. Het kan dus niet aleen maar om een gekende vorm
gaan, er is meer aan de hand, het gaat echt om schoonheid. Hieronder
een Bugatti Type 46, met een wat hij een "fiacre"-carrosserie noemde uit
1930.
Uit
datzelfde jaar dateert deze V12 Voisin, een zogenaamde coupé
surbaissés, minder duidelijk, want meer rechte lijnen, maar toch zijn er
nog altijd koetselementen.