28.1.14

Bibliofiel 3

Immerhin keek op de kaart van Friesland. Dat Metslawier was een verdomd klein plaatsje, eigenlijk veel te klein om  in 1929 een kledingzaak te hebben gehad, want dat had hij inmiddels wel ontdekt: mensen gingen, destijds net als nu, naar grotere plaatsen om kleren aan te schaffen. Hij kon natuurlijk zijn achterneef Sybrandus Immerhin in Groningen te bellen, die keek naar elke detectiveserie die op de tv te zien was, en hem te vragen naar Metslawier te rijden en onderzoek te doen naar het bestaan van kleedingmagazijn Okke Knol in 1929. In ieder geval bestond de zaak nu niet meer, dat had hij computerend al nagekeken. Hij besloot de telefoon te pakken, maar Sybrandus bleek niet thuis. Immerhin had al eens een paar dure klerenhangers van Balkema gekocht. Eentje van "Kleedingparadijs Hobbe Radsma Hzn. te Morra" en een andere van "Kobus Salverda Dames & Heerenkleeding te Bontebok". Omdat ze zo prijzig waren geweest had Immerhin ze aan de binnenkant van zijn woonkamerdeur gehangen. Maar nu hij op de kaart van Friesland had ontdekt hoe klein Metslawier was en vervolgens Morra en Bontebok had opgezocht begon hij aan het bestaan van Kleedingparadijs Radsma en Salverda's Dames & Heerenkleeding te twijfelen. Wat als hij door Balkema was beetgenomen? En hij falsificaties had aangeschaft? Immerhin haalde Radsma van de deur en begon voorzichtig over de letters te wrijven, ze gaven niet af. Er gebeurde niets en hij voelde  zich opgelucht. Hij werd er vrolijk van, haalde een fles wodka uit de keuken en schonk een fors glas in.  Balkema had hem dus niet opgelicht. Hij keek nog eens goed naar de klerenhanger van Kleedingmagazijn Hobbe Radsma Hzn. uit Morra. Dat was toch wel een heel bijzondere. Hij pakte klerenhanger op, stootte zijn glas wodka om en de hanger werd drijfnat. De letters op de hanger liepen ogenblikkelijk uit. Kleedingmagazijn bleef onaangetast maar Hobbe, Radsma, Hzn. en Morra liepen uit. Godgloeiendegodverdomme. Balkema had hem dus wel degelijk opgelicht. Balkema had een hangertje uit Leeuwarden bewerkt, want dat dat woord kwam uiteindelijk te voorschijn. De schoft. Hij zou de rotzak morgen meteen bellen, om half acht, voordat Balkema naar zijn werk ging. Maar eerst moest hij  de hanger van Kobus Salverda uit Bontebok controleren en ja hoor, ook daarvan liepen de letters meteen uit, nadat hij er paar druppels wodka op had laten vallen. Hij bleef die nacht wakker. Dat de enig andere Nederlandse klerenhangerverzamelaar hem zo had kunnen bedriegen,  begreep hij niet.  Eerst was hij razend geweest, daarna verdrietig, maar nu zon hij op wraak. Maar elk plan daartoe verwierp hij weer. Niet goed genoeg. Niet subliem genoeg. Want dat het subliem moest zijn, stond voor hem vast. Balkema moet voorgoed worden vernietigd en zijn imitatie antieke klerenhangers erbij. In elk geval ging hij hem niet bellen. Hij zou net doen of zijn neus bloedde en over drie maanden gewoon naar Zwolle afreizen en daar toeslaan. Verschrikkelijk toeslaan. Hij stond op en keek opnieuw naar de door Balkema vervalste klerenhangers. Morra en Bontebok. Misschien moest hij daar maar eerst eens naar toe om inspiratie voor zijn wraak op te doen. Uiteindelijk kwam Immerhin op het volgens hem briljante idee: hij zou  in de rubriek gevraagd een kleine advertentie in de Leeuwarder Courant, die immers in Friesland huis aan huis gelezen werd, zetten, met Balkema's naam,  adres en telefoonnummer : "Gezocht: onbeschilderde oude houten klerenhangers. Ik bied 25 euro per stuk." Balkema zou verdrinken in de aanbiedingen. Fantastisch!