Zoals elke vergelijking gaat ook deze mank: de Austin Seven was voor de Britten wat de de T-Ford was voor de Amerikanen. De Seven was net als de T vrijwel onverwoestbaar en bleef net als deze ook geruime tijd in productie, van 1922 tot 1939. Oorspronkelijk was de cylinderinhoud van de motor 696cc, maar die werd spoedig verhoogd tot 750cc, de topsnelheid lag iets boven de 60 km/u. Maar dat was niet controleerbaar, want er was geen snelheidsmeter, het enige metertje was een ampèremeter. Het succes van de Seven blijkt uit het feit dat de auto in Duitsland, Frankrijk en Japan in licentie werd gebouwd en dat zelfs een poging om de wagen in de Verenigde Staten te bouwen werd ondernomen. In Groot-Brittannië zelf werden er door diverse firma's (Mulliner, Gordon, Swallow Sidecars) carrosserieën opgezet, de motor werd opgepept en werd mee geracet. Natuurlijk werden er in de 17 jaar dat de Seven in productie was veranderingen aangebracht: in 1924 kreeg de auto een elctrische starter, in 1929 werd de de geschilderde radiateurmantel door eentje van nikkel vervangen en in 1933 werd een vierversnellingsbak geïnstalleerd. De eerste drie foto's laten de ontwikkeling zien van de oorspronkelijke Seven zien, van de 'Chummy' uit de vroege jaren twintig tot de Seven uit midden jaren dertig. Het Britse autoblad dat de roadtest uitvond 'The Autocar' testte ter gelegenheid van de 5000ste roadtest in 2011 een tachtig jaar oude Seven.
In october 1951 kwam de Austin A30, die oorspronkelijk Seven had zullen heten.Het begrip Austin Seven keerde pas terug met Alec Isssigonis' Mini, de Austinversie heette Seven, de Morrisversie Mini-Minor.