3.2.10

Fiat 6

Na de Eerste Wereldoorlog was het schering en inslag om vliegtuigmotoren, die er nu de krijg eenmaal voorbij was, in grote getale aanwezig waren, in autochassis in te bouwen. De meest bekende was ongetwijfeld “Chitty Chitty Bang Bang”, al moeten we de film gemaakt naar Ian Flemings kinderboek met de gelijknamige titel ogenblikkelijk vergeten, want de echte “Chitty Chitty Bang Bang” nummer 1, was een door graaf Louis Zborowki geconstrueerd monster gebaseerd op een verlengd, vooroorlogs Mercedeschassis voorzien van een 23-liter Maybachmotor uit een Gothabommenwerper. “Chitty Chitty Bang Bang” nummer 2 berustte eveneens op een Mercedeschassis maar was voorzien van een Benz Bz IV-motor met een cylinderinhoud van bijna 19 liter. Nummer 1 was duidelijk ontworpen als racewagen, nummer 2 had spatborden, een vierzitscarrosserie, een voorruit en verlichting. Na panne in Algerije werd nummer 2 naar Engeland teruggetransporteerd, gerepareerd en kwam hij via een aantal eigenaren in het bezit van het Crawford Auto-Aviation Museum in Cleveland (OH), dat de wagen doorverkocht aan een particulier in Maine.
“Chitty Chitty Bang Bang” nummer 3, opnieuw gebaseerd op een Mercedeschassis, had een Mercedesvliegtuigmotor en na een korte racecarrière gebruikte de graaf hem als dagelijkse auto. Hij reed er mee naar Stuttgart om als coureur bij Mercedes te solliciteren, hetgeen hij achteraf beter niet had kunnen doen want in 1924 kwam hij tijdens de Grote Prijs van Monza aan het stuur van een Mercedes om het leven.
“Chitty Chitty Bang Bang” nummer 4, ook bekend onder de naam “Higham Special” had een V12 Libertymotor met een cylinderinhoud van 27 liter. Na de dood van de graaf werd de wagen gekocht door J.G. Parry-Thomas, die de wagen, na hem in ‘Babs” te hebben omgedoopt, gebruikte om het wereldsnelheidsrecord te verbeteren. Bij een van die pogingen op de Pendine Sands in Wales, op 3 maart 1927, brak een aandrijfketting en werd Parry-Thomas gedood. Nummer 4 werd vervolgens in de Pendine Sands begraven. In 1969 werd de wagen opgegraven en in vijftien jaar gerestaureerd.


Fiat bouwde al in 1911 met het precies hetzelfde doel – het verbeteren van het wereldsnelheidsrecord – een auto met een nog grotere motor, de S. 76 (foto). De motor had een cylinderhoud van meer dan 28 liter en leverde 290pk bij 1900 t.p.m. Pietro Bordino reed er 200km/u op Brooklands, Arthur Duray haalde vanwege fouten bij de tijdwaarneming in Ostende geen wereldrecord, alhoewel hij 225 km/u reed en in 1912 legde de wagen in Long Island de mijl af met een snelheid van 290 km/u.