5.1.11

Potifar 18

Toen de soep werd uitgeserveerd bedankte Potifar. Je wist maar nooit of die twee in keuken er toch niet in gepist hadden. Zo zie je maar, dacht hij, je kon een restaurant nog zo goed checken op de afwezigheid van Turks en Marokkaans personeel, maar dan kon je tegen onbetrouwbare autochtonen aanlopen. Opnieuw een puntje van aandacht voor een waarschuwing aan de Grote Boentoet, als die straks was uitgesproken met Schoonbroertje, maar daar zou vanavond waarschijnlijk niets meer van komen. Omdat hij niet at, had Potifar de tijd om rond te kijken. Katskelia nam steeds een lepel soep, waarna ze haar mond naar Neander bracht en hem, als was hij een jong vogeltje, voerde. Potifar vond het geen prettig gezicht en richtte zijn blik op zijn overbuurman Archibaldus Tuinhekje, wiens belangrijkse politieke daad ooit, de poging was geweest om een door de Fransen in 1795 in Maastricht gestolen fossiel van een mosasaurus terug te krijgen. Tuinhekje was in gesprek met Lormoyint Qudtzumburgh, maar hoe Potifar ook probeerde te begrijpen wat Tuinhekje zei, het lukte hem niet. Tuinhekje beweerde het ene ogenblik dit en het andere ogenblik precies het tegengestelde.