
In Amersfoort namen Katskelia en Potifar afscheid van Neander, die reisde naar Amsterdam en zij beiden naar Den Haag.
Potifar begon voorzichtig over zijn plannen om Westerbork weer in gebruik te nemen.
"Waarom niet?", vroeg hij, "per slot van rekening is het dan de derde keer dat het kamp wordt gebruikt, eerst voor de joden, daarna voor de Molukkers en straks voor de moslims. Drie keer is scheepsrecht. En zeg nou zelf Katskelia, als er één echt Nederlands gezegde is, dan is het dat wel: drie keer is scheepsrecht!"
Kaskelia vond het onverstandig om de plannen, die ze overigens best zag zitten, rond te bazuinen: "Dat kan pas als we de macht hebben, Potifar. De Grote Boentoet moet eerst leider van het Nederlandse volk worden, we moeten niets overhaasten. "Pas dan" en ze begon opnieuw zachtjes te zingen, "zet geen macht onze opmars stop, tienduizenden marcheren en maken voor onze partij ruim baan, niets zal onze troepen keren. Op! achter de Grote Boentoet aan!"
"Maar daar wil ik helemaal niet op wachten, als we straks ook in de Eerste Kamer vertegenwoor...."
"Luister naar en wacht op het teken van de Grote Boentoet. Potifar, jij wilt te snel. Straks worden we nog beschuldigd van fascisme en we zijn juist een partij voor de vrijheid!