Katskelia probeerde de moed er in te houden door het zingen van vaderlandse liederen. Ze deed dat met een pseudo-Limburgs accent, niet alleen omdat de partij daar bij de Tweede Kamerverkiezingen zulke grote successen had geboekt, maar ook omdat de Grote Boentoet uit Venlo kwam. Ze was begonnen met "Waar de blanke top der duinen zjittert in de zonnezjloet" en via "Waar in bronzjroen eikenhout, nazjtezjaaltje zingt" en "Wij willen Holland houden, ons Holland fier en klein, wij blijven 't hou en trouwe, wat ook zijn lot moozj' zijn!" nu bezig aan "Alle man van Neerlands stam, voelen zizj der Vaadr'ren zonen, willen wij op 't plekje wonen, dat hun tot erfdeel kwam. Eizjen meester, niemands knezjt, rezjt en slezjt, stalen vuist en rappe hand, zo is het volk van Nederland." Potifar neuriede mee, want hij kende de woorden niet, maar hij leefde helemaal op toen Katskelia "De vlaggen hoozj, de rijen dizjt zjesloten" inzette. Dat was andere koek. Zingend, maar meer strompelend dan marcherend, kwamen ze in een doodstil dorp.