We gaan even naar Leeuwarden, stappen het station uit, slaan rechts af en weer rechts over het spoor richting Schrans en passeren een beeld, een oerlelijk beeld, maar ik wil
het niet over esthetiek hebben, maar over het onderwerp. Het is één van de koopvrouwtjes Kehèn. Roaske, ze liep in mijn Leeuwarder jaren met negoasje - klein handelsgoed - op de veemarkt aan de Lange Marktstraat. Ik kende haar naam al uit verhalen van mijn vader, die als jongentje in de Speelmanstraat tegenover Kehèn woonde. Kehèn, die schoenpoetste op het station. Kleinbehuisd sliepen zijn dochters in één bed gescheiden door een plank, volgens hun vader: "Roaske met de plank en Betteke met de plank". Kehèn was een wat angstig man en op zeker moment heeft de lieve jeugd uit de buurt zijn vloerkleden opgerold op een kast gedeponeerd en daarna enig knalwerk verricht met carbid, hij raakte geheel van streek. Maar ik wil het eigenlijk helemaal niet over die Kehèn hebben, ik wil het over die ander Kehèn Alexander Cohen (1864 -1961) hebben, waar nog altijd geen beeld van staat in Leeuwarden, er is wel een weg naar hem genoemd en dat maakt in ieder geval iets goed. Ergens tussen mijn boeken moet een boek van hem zijn, maar ik zou niet weten waar en daarom kocht ik gister in Weesp "In Opstand" van hem en allemachtig wat kon die man, die ooit Willem Alexanders overgrootvader gorilla noemde, schrijven. Een citaat:
"Het mooist was oom Herman op Koningsverjaardag en op àndere nationale feestdagen. Dan werd er parade gehouden op het Zaailand, een ruim plein, waarop ook een veel groter stad dan Leeuwarden trots had kunnen zijn.* Onze kwart-oom droeg bij deze plechtige gelegenheden, een groen-glanzende, wapperende bos haneveren op zijn uniformpet, en hij salueerde de kolonel, als die op zijn strijdros voorbij de gelederen galoppeerde, met de zwier van iemand die zijn hele leven niet anders had gedaan. Het spreekt van zelf dat hij mij, op zulke dagen volkomen negeerde, als ik, naar hem wijzend, tot mijn schoolvriendjes zei: "Kiek! dat is mien ome, met die mooie pluum op sien kop."
En dan dit:
"Een ànder van mijn broers is protestant geworden, gereformeerd luthers! Hij gaat zegt men, à l'instar van Kortjakje elke zondag naar de kerk, met zijn Boek vol zilverwerk. Ik heb hoegenaamd niets tegen de man, die mijn nooit een strobreed in de weg legde, en die ik ongeveer een halve eeuw geleden voor het laatst zag. Ik vermeld zijn bekering tot het geloof van de monnik van Wittenberg dan ook niét om hem onaangenaam te zijn - waarom zou ik? - noch om mij daarover vrolijk te maken. Alleen moet mij van het hart, dat ik nooit heb begrepen hoe iemand, uit vrije keus, Protestant kan worden! Catholiek, Mohamedaan, Jood, Boeddhist, Zonaanbidder, Vuuraanbidder, soit! Maar welke aantrekkelijkheid kan er in 's Hemel naam! uitgaan van het protestantisme, deze van alle poëzie - primitieve, verfijnde, of barbaarse - rigoureuslijk gezuiverde, ik zou willen zeggen gevlooide godsdienst!"
* Maar Leeuwarden bleef niet trots op het plein, het is recentelijk volledig naar de kloten geholpen door er op te gaan bouwen.