Er waren na de Tweede Wereldoorlog her en der een paar individuen die een overtollig geworden vliegtuigmotor - bijvoorbeeld een zevenentwintigliter-V12-Merlin uit een "Spitfire" - in het vooroorlogse chassis van een Bentley of een Rolls-Royce schroefden. Nu was dat idee niet geheel nieuw want na de Eerste Wereldoorlog zette Ernest Eldridge een Fiatvliegtuigmotor in het chassis van een racewagen - de SB4 - uit 1908 van dezelfde fabriek en deed op 12 juli 1924 met succes een poging het wereldsnelheidsrecord (235 km/u.) in handen te krijgen. De motor was een 21-liter zescylinder in lijn, die van 1916 tot 1919 in productie was. Natuurlijk ging zo'n recordwagen niet in seriebouw, maar wat ik me afvroeg: wat gebeurde er met overtollige vliegtuigmotoren bij onze oosterburen toen Duitsland met handen voeten gebonden was aan het Verdrag van Versailles. Na wat zoekwerk vond ik de Josef Winsch Motorwagenfabrik in Berlin-Halensee, die onder de naam Joswin tussen 1921 en 1924 auto's bouwde met Mercedes-vliegtuigmotoren uit een legerdump. De inhoud van de zescylindermotor was 7200cc, de wagen had vierversnellingen en en topsnelheid van 125 km/u. Er zijn maar weinig exemplaren van de dure auto gebouwd.