23.11.15

Styrofoma II

Natuurlijk was ik die zondag weer eens veel te vroeg van huis te gaan en dus ruim voor twee uur in de straat waar Styra woonde. Ik had besloten haar Victor Silvester de grond in te boren door hem Baron de Quick-quick-slow te noemen en te verkondigen dat je zijn muziek alleen spannend kon maken door zijn platen uit het centrum op de pick-up te leggen en zo af te draaien. Ik verwachtte dat Styra dusdanig de pest in zou krijgen en onze prille relatie een vroegtijdig einde zou nemen. Ik fietste naar de Wittebrug en keek van bovenaf naar lijn 9, die langs het water, met een voor Den Haag afwijkend tramtype reed. Zwitsers, want een electrische installatie van Oerlikon, maar zoiets wist Styra natuurlijk niet. Ook aan een gesprek over het onderscheid tussen een Hudson en een Studebaker viel niet te denken en zoiets maakte de conversatie in mijn ogen wel heel erg beperkt. Het zou waarschijnlijk de hele middag over leraren en medeleerlingen van de kweekschool gaan. En over Hongkong natuurlijk.
Precies om twee uur belde ik aan.
Haar vader deed open met “Zo jongeman, ik heb begrepen dat jij mijn dochter hebt geinviteerd voor een bioscoopbezoekje?” Ik dacht: “Nee ouwe zak, jouw dochter heeft mij uitgenodigd”, maar zei dat natuurlijk niet. “Styra is nog boven, kom gerust even binnen.”
Klaarblijkelijk was mijn faam als muziekliefhebber me vooruitgesneld, want Van Brockhorst informeerde ogenblikkelijk naar mijn favoriete pianist. “O, dat is er meer dan één”, antwoordde ik.
“Onzin, je hebt altijd een echte favoriet, eentje, die boven alle anderen uitsteekt.” Ik probeerde het met: dat je Rubinstein niet met Tatum kon vergelijken, omdat ze heel verschillende muzieksoorten speelden. “Meesters op eigen terrein”, zei ik. “Nou, ik heb er anders wel een, hoor: Liberace”, zei Van Brockhorst. Als ik een vent geweest was, zou ik de staf gebroken hebben over die fondantpianeur, maar ik zei laf, dat ik nooit van Liberace gehoord had. “Wat”, bromde Van Brockhorst, “Styra geeft hoog op over je muzikale kennis en je hebt nog nooit van Liberace gehoord?” “Nee, de naam zegt me niks, wat voor soort muziek speelt hij?” “Klassiek, maar daar gaat het bij mij niet om, het gaat mij om de opnametechniek. Het is fantastisch. Ik zal je het even laten horen. Van Brockhorst schoof de deurtjes van een radiomeubel open en zette een plaat op.” Hoor hoe het op de plaat is gezet: zo moet een piano te klinken. Maar ga zitten, je moet dit zittend, als in een concertzaal, ondergaan.” Hij draaide de volumeknop open. De plaat was inderdaad voortreffelijk opgenomen en vermoedelijk gloednieuw, want je hoorde geen kraakje of spettertje. ”Nou?”, vroeg Van Brockhorst. “Goed opgenomen”, zei ik. “Dat bedoel ik. ” “Maar dat is toch niet de verdienste van Liberace?” “Toch wel, toch wel, want hij stelt heel hoge opname-eisen en bovendien, wat is er mis met zijn pianospel?” “Het is een gloednieuwe plaat, naar ik aannneem?” “Gister pas gekocht bij Caminada. Maar wat vind je ervan? Van zijn spel bedoel ik.” “Het is niet mijn soort muziek, maar het is goed opgenomen.” “Ik hou van kraakheldere muziek, daarom luister ik ook naar de draadomroep: ongestoord luistergenot, meneertje!” Draadomroep herinnerde ik me van mijn oom Ponter: een goudkleurig kastje op een plankje in de hoek van de kamer en een grote bruinbakelieten knop, waaraan oom Ponter gedurig draaide. Draadomroep was in mijn ogen iets als radio voor minderbedeelden, vreemd dat Van Brockhorst, die een ambassadeurssalaris opstreek er zo hoog van opgaf.
Ik stelde voor met de tram naar de bioscoop te gaan, want ik zag me niet op klaarlichte dag opnieuw de vernedering ondergaan achter Styra’s brommertje aan te fietsen. Ik mocht mijn fiets in de met veel marmer opgedirkte  gang neerzetten. Buiten gaf Styra me een arm. “Zo zijn we niet getrouwd”, dacht ik en begon in plaats van op het trottoir, in de goot te lopen. Ze moest me loslaten. “Doe niet zo kinderachtig. Kleuters lopen in de goot”, zei ze. Ik gaf haar een hand. Hand in hand liepen we naar de tramhalte. “Heb je je peda voor morgen al geleerd?", informeerde ze en begon opgewekt te kwetteren over Rousseaus gedachten over opvoeding. “Gek hoor, zo’n man, die kinderen in een boom laat klimmen en als ze er vervolgens uitvallen, dat beschouwt als een leerproces.” “Prima toch, hoe minder van dat jeugdig drenzend tuig, hoe beter.” “Jezus, wat ben jij altijd negatief, waarom wil jij in godsnaam onderwijzer wortden?” “Dat wil ik helemaal niet, ik ben naar de kweekschool gestuurd omdat mijn ouders, dat een prachtige algemeenvormende opleiding vonden.” “Wat wil je dan?” “Treinmachinist of leeuwentemmer, lijkt me wel wat. “Jij bent echt een groot kind, wie wil er op jouw leeftijd nou nog leeuwentemmer worden.” “Wat is er mis met op mijn leeftijd kind te zijn? Eeuwenlang hebben ze hier in het westen, kinderen als kleine volwassenen beschouwd. Langzamerhand is het het echte kind ontdekt, lees het maar na in je pedaboeken, maar niemand geeft een antwoord op de vraag of het kind wel volwassen moet worden. Of het kind niet de ultieme mens is. Waarom moeten we zo nodig iets worden? Waarom mogen we niet blijven spelen?”