22.11.15

Styrofoma I

Vraag me: wie Styrofoma van Brockhorst is. Haar vader Protestanthius van Brockhorst was destijds de ambassadeur van Naaldwijk in Den Haag en Styrofoma zat bij mij in de derde klas van de kweekschool aan de Koningin Emmakade. Ik kan me, ahoewel ik de statige woning van de Van Brockhorsts in de Indische buurt heb bezocht, geen moeder herinneren, volgens mij was die er niet en dat zou meteen kunnen verklaren waarom Styrofoma tien jaar eerder in de gekleurde lappen liep, die in de late jaren zestig het straatbeeld zouden bepalen. Ze reed op een eigen merk bromfiets. Een bromfiets, die in de verte wel iets leek op een NSU “Quickly”, alleen stond er in zwierig schrift “Styra” op de tank, dat was ook haar roepnaam. Ik dreigde per abuis haar vriendje te worden tijdens de jaarlijkse schoolavond: ik had mijn zinnen gezet op een dansje met Bima Futs, maar toen ik eindelijk de moed verzameld had om haar te vragen, bleek zij reeds naar huis en om niet geheel de  sukkel te zijn, waar velen mij op school voor hielden, vroeg ik Styrofoma ten dans. Onhandig, als ik was, kon ik me niet aan haar greep ontworstelen en moest haar uiteindelijk naar huis begeleiden. Zij woonde in geheel verkeerde richting. In feite tegenovergesteld aan de mijne, want ik woonde achter het Zuiderpark. Eenmaal buiten liet ze zich weinig gelegen liggen aan mijn snelheid. Ze weigerde mij voort te trekken, omdat haar vader haar verteld had, dat het motortje van de “Styra” daar niet opgebouwd was. Ze reed telkens een stukje voor me uit en wachtte dan, omkijkend, op een hoek op mij. Ik vond de situatie vernederend, maar besloot vol te houden. Na een marteling van iets meer dan een kwartier stonden we voor haar huis, waar ze mij, met een nog lopend motortje, ogenblikkelijk om de hals viel. Ze droeg een onplezierig parfum en bleek in het korte gesprek dat we hadden, van de verkeerde muziek te houden.
Ik mocht dan een houtenklaas zijn, ik was een veel gevraagd gast, niet alleen op de verjaarspartijtjes van de leerlingen uit mijn klas, maar ook van die in lagere en zelfs in hogere klassen. Niet omdat ik zo’n aangenaam danseur of causeur was, maar vanwege mijn grammofoonplaten. Ik herinner me, dat ik zelfs een feestje in een tuinhuisje van de ouders van Hermina Onderdewei, die twee klassen hoger zat, heb bezocht, enkel en alleen omdat het tuinhuisje geen electriciteit en ik een opwindbare koffergrammofoon en de bijbehorende achtenzeventigtoerenplaten had. Ik zat op alle feestjes naast de grammofoon, draaide mijn platen, dronk limonade en at een koekje. Ik vermaakte me opperbest en mocht aan het eind van de avond als de paartjes traag, tegenelkaar hangend, over de vloer schoven, graag even een razendsnel nummer als "Twelfth Street Rag" van Kid Ory opzetten. Dat viel, vooral bij de heren, niet in goede aarde.
Ik had alleen maar jazzmuziek en was streng in de leer, zo sloeg ik beide gospelnummers op de elpee van Bunk Johnson en de Yerba Buena Jazz Band, altijd over, omdat ik vond, dat op geestelijke muziek niet gedanst behoorde te worden.
Styra hield van Victor Silvester. Dat was ernstig. Ik had net omgang gehad met een buitenschools meisje, maar er een eind aangemaakt omdat ze Max van Praag en Eddy Christiani hoog in haar vaan had. Waarom hielden meiden altijd van echt verkeerde muziek? Chris Barberadeptes kon je tenminste nog trachten te bekeren, door ze naar King Oliver of Jelly Roll Morton te leren luisteren. Maar Silvester?
Ze vroeg of ik plannen had voor zondag en natuurlijk antwoordde deze sukkel: “Nee”. “Zullen we naar de bioscoop gaan? “Love is a many-splendored thing” draait in de Asta, die moet erg goed zijn.” De titel zei me niks. “Hij is opgenomen in Hongkong en gaat over de onmogelijke liefde tussen een Amerikaanse reporter en een Chinese dokter”.
Mijn cinematografische favoriet in die tijd was “Hellzapoppin’’”. Ik vreesde dat de Hongkongfilm mij allebehalve plezier zou verschaffen, maar ging desalniettemin met Styra’s keuze accoord en sprak af haar zondag van huis te komen halen. Na Styrofoma te hebben afgezet, onderweg naar mijn ouderlijke woning, iets meer dan een half uur fietsen, deed ik wat ik gewoonlijk deed, bezettingen van jazzorkesten repeteren, weten wie bij die en die opname van Red Nichols’ Five Pennies achter de drums zat, wie de trombonist was van de New Orleans Rhytms Kings, enzovoort, enzovoort. Dichter bij huis bedacht ik dat ik een uur later thuis zou zijn als was afgesproken en dat mijn moeder mijn vader weer uit zijn slaap zou hebben gehouden met zinnen als “Waar blijft die verrekte jongen nou weer?", steevast gevolgd door: “Zeg jij er dan ook eens wat van”. Mijn vader wist dat ik niet in zeven sloten tegelijk liep, zei echter zelden wat en dat maakte mijn moeder extra kwaad. Ik kon natuurlijk altijd zeggen dat ik mijn door haar gebreide shawl in de danszaal had laten hangen en daarom was teruggefietst. Dat leek me een goed idee. Ik ging zeker niet vertellen dat ik een meisje naar huis gebracht had en ook niet dat ik zondag met haar naar “Love is a many-splendored thing” zou gaan, dat zou bij mijn vader alleen maar hoongelach opwekken. Mijn vader, die er alles aan had gedaan om mij verantwoorde culturele keuzes te laten maken.
Op het moment dat ik de deur opendeed, was mijn moeder al uit de echtelijke sponde om mij fors de oren te wassen: “Waar bleef je nou, verdomme, het is bijna drie uur.?” Het was twintig over twee, maar ik had het hart niet om dat te zeggen, want dan zou de discussie in een voor mij totaal verkeerde richting gaan. “Ik had mijn shawl laten hangen en ontdekte dat pas toen ik bijna thuis was, een uur geleden.” “Stommeling, stop die dan ook in de mouw van je jas als je hem weghangt, hoe vaak moet ik je dat nou nog zeggen?” Ik hoorde mijn vader nog iets mompelen, maar verder liep het met een sisser af.