8.9.19

DRACHT

Je ziet ze weinig meer: plusfours en hoeden. Plusfour staat zelfs niet meer in het Nederlands - Friese deel van het Frysk Wurdboek, ik wilde de spelling nakijken en greep het meest voor de hand staande woordenboek, omdat ik aarzelde of ik plusfours of plus-fours moest schrijven. De plusfour was als het jeugdkleed van de mantelmeeuw, geen kuiken, maar ook niet volwassen. Het was een wat genante dracht en behalve een enkeling, zoals Albert van Sondel uit mijn klas, probeerden we de plusfour, door hem laag op de schoenen te laten hangen, zoveel mogelijk op de gewenste lange broek te laten lijken. Albert droeg hem echter hoog en had er ook nog witte kniekousen onder, hij is later dan ook bij de marine gegaan. Als ik erover nadenk is het vreemd, als kind wilde je zo snel mogelijk uit de korte broek in de plusfour om daarna die, na een paar jaar, in te wisselen voor de lange broek, nu zie ik bejaarde mannen met knokige knieën zonder enige schaamte in mijn dorp winkelen in korte broek.
Mijn vader droeg, behalve als het hoogzomer was, altijd een hoed. Sommige ervan hadden een opstaande rand en ik moet denken aan de enkele keren dat ik me liet overhalen om het spel  in op "Cambuur" in Leeuwarden vanaf de statribune te zien. Ik weet niet meer wie van mijn vriendjes op die tribune een heel ander spel introduceerde, maar het was even spannend als het spel op het veld. We legden een knikker, soms zelf meer dan een, in de rand van de hoed van een voor ons staande man, die uiteraard van niets wist en gespannen het spel volgde, als de knikker door zijn hevige hoofdbeweging een volledig rondje maakte moest die van de hoed gehaald worden en worden afgestaan.