Als ik 's ochtends mijn tanden poets zit Pixy in bad, ik bedoel in de badkuip, want ik neem aan dat ze een badkuip vol water, net als iedere andere kat minder plezierig zou vinden. Ze zit vaak in de badkuip. Waarom? Ik heb geen idee. Als ik haar zoek, tien tegen één dat ze daar te vinden is, snuffelend aan de afvoer. Als ze in de badkuip zit noem ik haar naam. Pixy. Ze miauwt dan één keer zacht terug. Toch heb niet het idee, dat ze begrijpt dat ik haar bedoel, ze weet niet dat ze Pixy heet. Ik zou, bij wijze van spreken even goed hufter of schlemiel kunnen zeggen. De honden, kenden alle twee hun naam Robbie en Una, en vonden de badkuip niet leuk. Ik moest ze eerst, onder veel gespartel, naar boven dragen, in de badkuip zetten en dan het lauwwarme water openzetten. Dat was geheel tegen de zin en meestal eindigde de wasbeurt met het feit dat ik net zo nat was als de hond die ik onder handen genomen had. Robbie heette bij zijn vorige eigenaar Bobby, dat vond ik te lullig voor een hond met zijn karakter en Luna ging Una heten, een cairnterrier verdient een Schotse naam en niet die van de maan, maar klankverwantschap was noodzakelijk, dus Bobby werd Robbie en Luna werd Una. Over namen gesproken: mijn oma heette Judikje, niet Judith, waarschijnlijk door haar ouders in Leeuwarden bedacht, omdat Friese meisjes destijds, we hebben het over 1880, Maaike, Harmke en Afke, heetten. Joodse jongens bleven een goed joodse naam dragen. Mijn vader heette Nathan, voor de buitenwacht werd dat Nico, of hij die naam zelf koos en wanneer Nico in zwang kwam, heb ik nooit gevraagd. Maar Moshe werd Maurits, enzovoort, enzovoort. Ook uit achternamen kon je soms niet een joodse komaf ontleden, aan het begin van de 19e, bij de aanname van familienamen kon men kiezen en soms koos men bijvoorbeeld voor Van der Woude of Bloemendaal. Dat Bloemendaal kon oorspronkelijk Blumenthal geweest zijn en vertaald zijn of geheel nieuw bedacht zijn. In de Verenigde Staten ging een Blumenthal Bloomingdale heten en daar bleef het, niet alleen bij joden, soms niet bij. Een Kowalsky ging, eenmaal in New York, Stewart heten.