Het was drie uur, niet ’s middags, maar ’s
ochtends toen de kleine Krootje haar oogjes opendeed in het schamele bedje op
de intens koude vliering van een armoedig landarbeidersstulpje in Fochteloo. Haar vader en moeder Harm en Stobbeltje Koker hadden haar de avond
tevoren tijdens het zingen van "Hoe leit dit kindeke"- goed ingepakt - te ruste
gelegd. De herdertjes lagen net over de grens in Drente in het veld, helaas hadden de herders: Luppe, Minze en Egge
tijdens het tellen van de schapen ruzie gekregen en lag Luppe met gekloofde
schedel op zijn buik op de koude grond met een driekwart geledigde
kruik citroenjenever naast zich. Minze en Egge waren net van plan hun illegale
vuurwerk af te steken, toen aan de
horizon vanuit de richting Oost-Stellingwerf een engel verscheen, bij nader
inzien bleek het Krootje, die na
het openen van haar oogjes, deze op aarde voorgoed gesloten had, maar op weg
naar de hemel ze weer wijd opende en beide handen uitstrekte naar Luppe
die meteen, voornamelijk vanwege acute alcoholvergiftiging, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. “Dat moet ons weer 'ebeur’n”, mompelde Egge, die net
van een ooi met de naam Itske afstapte. “Zal je ’n keer kerstemis vier’n, gaat
Luppe de piep uut”. “Maar oe hebt daar flink aan biedroag’n”, zei Minze, “eerstens
heb oe de jenever ‘ekocht en daarna heb oe ‘m de schedel ‘ekloofd omdat oe 68
skapen ‘eteld had en hij 69.” “’t Was altied donderen met Luppe”, zei Egge, zijn
gulp dichtknopend. “Fient oe dat gek dan? Luppe kwam uut Donderen”, zei Minze, terwijl hij de eerste
superzevenklapper aanstak, waarna de schapen “Daar is uit ’s werelds duist’re wolken”
aanhieven. De schapen waren nauwelijks uitgezongen of er
klonk blaasmuziek. "Hemelse hoorns, halléhalléluja", riep Minze en
zonk, de handen ten hemel geheven, door de knieën. "Welnee man, dat
is oe gettoblater", zei Egge. "Gettoblaatster", verbeterde
Minze, terwijl hij een takje uitgebloeide struikhei van zijn broek sloeg. En
inderdaad bleek het een nachtprogramma van de Evangelische Omroep op NPO3FM met een
live-uitzending vanuit Ulrum met medewerking van het christelijk-gereformeerde
fanfarecorps "Soli Deo Gloria". “Wilt oe nog een slokkien?”, vroeg
Egge, die de bijna lege citroenjeneverfles naast het levenloze lichaam van Luppe
had opgeraapt en voorzichtig een klein slokje nam. “Nou loat’n we dat maar doen, want
’s toch koalder dan dat ik docht” en Minze nam een forse teug. “Niet zoa hastig”,
zei Egge, terwijl “Soli Deo Gloria” “Nu zijt wellecome” inzette.
“Helemoal niks te wellekoam'n”, zei Minze, “want
wat doen’n we met ’t liek van Luppe, doar bint we moai klaar met."
“We kunt ‘m
hier begraav’n”, stelde Egge voor.
“En dan, en dan… want se goan ons zeker
bevraag’n woar der blieve’n is en hebt oe dan ’n antwoard?”
“Joa,
oe hebt geliek , dat kunt we beter niet doen’n. Moar as oe de kwat nou
’s ophoald, dan sette we ’m doarop en
binn’n ’t gaspedoal vast en laten ‘m wegriden en dan riedt ‘r teugen ’n
boam en soademietert ‘r der af”, zei Egge. “Liekt ’t of ‘r ’n ongeluk heb ‘ehad.”
“Soli
Deo Gloria”
begeleidde op dat ogenblik het Houtigehaagster dubbelmannenkwartet "De
Goede Zaaier" - dat op niet religieuze bijeenkomsten optrad als
shantykoor "De Bamzaaiers" - en net “'k Hoor de
eng'len zingen o, zo lief en teer” had ingezet. “Kling-klang,
kling-klang,
kling-klang, kindeke zo rein, laat mijn hartje, lieve Heer uw need’rig kribje zijn”, klonk het uit de
ghettoblaster.
“Dat is ’n pracht van ’n idee. Ik gaat geliek de kwat ophoalen,
as oe ‘m dan alvast rechtop set", zei Minze.
Terwijl
in tal van kerstverhalen op dit moment
één enk’le, held're ster aan de hemel verschijnt, de zogenaamde ster van
Bethlehem, bleef het op de Drentse hei aardeduister, zodat Minze grote
problemen had bij het zoeken naar de quad en eenmaal gevonden moest hij
vaststellen
dat Luppe, ondanks zijn belofte, de verlichting van het voertuig te controleren,
vergeten had deze na
te kijken. Omdat het weinig zin had een dode te vervloeken startte Minze
de motor en vond de terugtocht eveneens in het aardeduister plaats. Hij
zette meteen de sokken erin en dat kwam hem duur te staan want de
quad ramde tegen een forse boom en Minze legde het loodje.
Egge, die inmiddels Luppes lijk had opgehesen,
hoorde de klap, liet het lichaam vallen en begaf zich op weg in de
richting van het
geluid, op de voet gevolgd door negenenzestig
schapen met Itske vooraan. Egge overzag het slagveld en mompelde: “Twee
doad’n,
’t kan weer niet op, wa' moet ik doen, wa' moet ik doen?” Itske, die
enige kennis
had van bebaard volk (behalve van Jan, Piet, Joris en Corneel, want die
zaten in De Bamzaaiers uit Houtigehage) blaatte: "'t Is ‘n terroristische
daad Egge, allemaal ’n snackbar, allemaal ’n snackbar.” “Dat is ’t Itske, oe hebt geliek, alhoemoal snackbar”. Uit de ghettoblaster klonk: “Laat de citer slaan, blaast de fluiten
aan, laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen: Christus is geboren.”