Op zeker moment reden alleen nog van origine Amerikaanse trams in Den Haag, ze waren slanker dan de PCC-cars in de Verenigde Staten en hadden een minder autobusachtig uiterlijk. Het was een groot succes en dat kunnen we van een bestelling uit 1923 bij de firma Brill in Philadelphia niet zeggen. Het ging destijds om drie trams voor een lijntje tussen Heveadorp en Arnhem. Al tijdens het proefrijden bleken de motoren te zwak voor de hellingen en werden de trams na twee jaar door de Arnhemse gemeentetram overgenomen, maar ook dat was geen succes en uiteindelijk werden ze alleen maar 's zomers gebruikt op de lijn naar het Oenluuchtmuseum. In 1931 werden de drie verkocht aan de NBM, kort daarop werden ze verbouwd tot achterrijtuig.