In mijn kistjes met 78-toerenplaten staan er acht van Ellington, ik weet
het niet helemaal zeker, maar ik denk dat ik van "Duke" de meeste
grammofoonplaten heb. Vreemd eigenlijk die adelijke titels: King Oliver, Count Basie en Duke
Ellington, in feite heel on-Amerikaans. Edward Kennedy Ellington
(1899-1974) werd geboren in Washington (D.C.) en kreeg vanaf zijn
zevende jaar pianoles, alhoewel hij ook graag tekende en zelfs met een
afficheontwerp een wedstrijd won. Maar uiteindelijk kreeg de muziek de
overhand en werd hij overgehaald naar New York te komen om deel uit te
maken van het orkest van Wilbur Sweatman. Dat leidde niet tot een goed
resultaat en Ellington ging terug naar zijn geboortestad, maar werd in
1923 door Fats Waller overgehaald opnieuw naar New York te komen en
daarna begint zijn succes, ook omdat hij een aantal musisci om zich heen
verzameld, die jaren in zijn orkest blijven en op 4 december 1927
krijgt hij een engagement in de Cotton Club, dat tot 1932 zal duren. Van
26 maart 1928 dateert "Black Beauty"
opgenomen door Duke Ellington and his Washingtonians (!): Bubber Miley,
trompet; Joe Nanton, trombone; Otto Hardwick, saxen; Harry Carney,
clarinet en saxen; Rudy Jackson, clarinet en tenorsax; Duke Elington,
piano, Freddy Guy, banjo; Welman Braud, bas en Sonny Greer, drums. Aan
de andere kant van de grammofoonplaat staat "The Mooche",
opgenomen op 1 october van datzelfde jaar met een groter gezelschap:
het Cotton Club Orchestra, behalve de netgenoemden (minus Rudy Jackson
en Otto Hardwick) horen we Johnny Hodges, altsax; Barney Bigard,
clarinet; Lonny Johnson, gitaar; Arthur Whetsol en Louis Metcalf,
trompet en Baby Cox, zang.