Net als na de Eerste
Wereldoorlog probeerden na 1945 soms oude firma's maar vaak nieuwe
bedrijven een voet aan de grond te krijgen door met de productie van
auto's te starten, het duurde regelmatig een paar jaar voordat er een
product in de markt gezet kon worden en het is opvallend dat het bijna
altijd om kleine auto's ging. In Duitsland waren het o.a.
Kleinschnittger, Fulda-Mobil, Victoria, Heinkel, FMR/Messerschmitt,
Maico, Gutbrod, Dornier en Zündapp die een poging waagden. In Frankrijk
probeerden onder meer Aérocarène, Atlas, Avolette, Boitel, Bouffort,
Julien Chausson, Inter en Decolon hun piepkleine wagentjes in de markt
te zetten. Ook Marcel Alamagny, een voormalige werknemer van Renault,
waagde een poging met een curieus ontwerp. In 1948 toonde hij een
ontwerp waarbij de wielen van de auto geplaatst zijn als een "wybertje" :
één wiel voor, twee wielen in het midden en één wiel achter, de
passagiers van het bijna symetrische voertuig zaten om ruimte besparen
rug aan rug, er waren geen deuren want zowel voor- en achterkant
kantelden, alleen de motor was conventioneel, die kwam van een Simca Cinq
(Fiat Topolino). De maximum snelheid was 85 km/u., maar het bleef bij
een prototype.