Ik schreef voor het boek dit voorwoord:
"Vraag mij of de naam Wilkens me iets zegt en ogenblikkelijk borrelen herinneringen op. Ik moet zestig jaar terug. Naar het Cambuursterpad in Leeuwarden, want daar wonen Piters pake en beppe. Die pake is muzikant, niet alleen in de arbeidersmuziekvereniging “Ons Genoegen”, maar ook in de Leeuwarder Orkest Vereniging en bij mij thuis wordt met bewondering over hem gesproken: iemand die op eigen kracht een doel in het leven bereikt, staat in hoog aanzien.
Jaren later ontmoet ik Wilkens kleinzoon Piter, hij blijkt uit hetzelfde hout gesneden als zijn pake: op eigen vuist heeft hij zich van “timmermantsjoender” weten te ontwikkelen tot voortreffelijk “lietsjeskriuwersjonger".
Heel bewust heeft Piter voor het schrijven en zingen in zijn moedertaal gekozen, in de wetenschap dat hij daarmee zijn kansen op een nationale, laat staan een internationale, doorbraak wel kan vergeten. Ook daarvoor past bewondering, want het maakt de kansen op een tournee buiten de Friese landsgrenzen klein. Toch staat er heel veel tegenover deze minimalisering, in plaats van slecht Engels hoort de luisteraar goed Fries, soms gebracht met humor, soms gebracht met relativering, want beide zaken zijn in Piter in ruime mate aanwezig.
Dat wordt nog eens extra duidelijk in dit boek, waarin Piters teksten tot beeldverhaal zijn verwerkt."