1.3.11

Nogmaals Fiechemann 6

“Pak de berustigingssprits Georg en geef het domhoofd een injectie, daarmee wij het geschaft rustig inspecteren kunnen.”
De vlezer heft zijn bijl: “Een schrede nader en ik hak toe. Uitendat gebruik ik maar op een knopje te drukken en de politie is binnenhalf drie minuten in het geschaft.”
“Stelt U zich niet zo dom voor, U versteekt een uiterst gevaarlijke verbreker en dan denkt U dat de politie U terzijde staat? Beneemt U zich niet zo lacherlijk”, zegt vrouwdirektorin Daimler.
Eteysembourg doet een aangrijp met de sprits.
Maar de vlezer, die voor jaren meeglijder was van een vechtclub, weet de aangrijp te pareren en de sprits praalt van de hakbijl af. Eteysembourg verzoekt zich aan de ladentafel vast te grijpen, praagt zijn kop tegen de gevrorenkast met diervoeder en steekt eer hij het bewustzijn verliest uit verzien met de rest van de afgebroken spritsnaald vrouwdirektorin Daimler in de schenkel.
“Ziet U varkenhond, wat U nu maakt”, weet vrouw Daimler uit te stoten, voordat ze tesamen breekt. De vlezer beijlt zich naar hinden om Fiechemann uit de koelcel te bevrijen. Vriezend over al zijn glijders zwenkt deze de koelcel uit.
“Ddddat is ja vvvvruchtbaar, nnniet uittttehouden, hheer vvvlezer. Wwat hhebt U mmet dde vvrouwdddirektorin ggemaakt?”
“Die ligt met haar aangestelde op de bodem.”
Door alle oprijging verzegt Fiechemanns sluitmossel maal weer en een doordringend gerucht trekt door de laden, wanneer twee schutmannen het geschaft heenintreden, gewaarschuwd door vrouw Beheimann, die eenmaal buiten het voor gewichtig gehouden had de noodroep aan te roepen.
“Wat is dan hier loos?”, vraagt de ene. “Twee lieden aan de bodem en een gerucht alsof iemand zich bescheten heeft.”
“Stemt”, zegt Fiechemann, “dat was ik.”
“Maar die daar”, wijzend op de vrouwdirektorin en Eteysembourg, “zijn toch niet in onmacht geraden, wegen het gerucht?”, vraagt de andere schutman.
“Nee, nee”, zegt de vlezer, ”die mochten deze heer, Professor Doktor Doktor Doktor Fiechemann, afvoeren en dat geeft het niet, ik laat mijn kunden niet afhanden komen, wat denkt U schoon?”
“Altijd met de roe, altijd met de roe, lieve heer vlezer. Vertelt U, bieten, wat gepasseerd is, mijn collega Hennem gaat intussen een krankenwagen voor de twee verlatenen hier bestellen. Maak het maal, Gerhard”, zegt de oudste schutman. “Roep maar aan. En vertelt U bieten.”
Opgerijgd begint de vlezer de geschiedenis te vertellen. Hoe Heer Doktor Doktor Doktor Fiechemann, die hij schoon kende toen Heer Doktor Doktor Doktor Fiechemanns vader anno daartemaal een achtcylinder Hork voer, het oudersthuis waar hij leefde nadat zijn vrouw, een zeer goede kunde, ontvlucht had, hindeheergezet door eerstmaal twee krankenzusters en daarna door deze twee aan de bodem liggende figuren, openbaar de oudersthuisdirektorin en de aanstaltsarts, die niet slechts Heer Doktor Doktor Doktor Fiechemann, maar ook hem met een sprits bedrogen hadden. En buitendat hebben ze mijn handje, dat ik als geboortedagsgeschenk van mijn vrouw bekomen had, vernield. Dat mocht ik graag ontschadigd zien, heer wachtmeester."
“Deze twee hebben U bedrogen, heer vlezer? Waarmee dan schoon?”
“Met een sprits met een berustigingsmiddel en toen is de ene omgestort en heeft de andere uit verzien in de schenkel gestoken.”
“Maar het kan toch niet zo zijn dat het berustigingsmiddel zo’n gerucht heeft?”
“Nee, nee, nee, heer schutman, dat ben ik, mijn sluitmossel is gans kapot en ik...”
“En U bent?”
“Ik ben Doktor Doktor Fiechemann, zeer aangenaam” en Fiecheman steekt zijn hand uit.
“Schoon goed, schoon goed, wellicht kunt U, wanneer de krankenwagen komt, maal meevaren. Tot zuiver maken, meen ik.”
“Nee, om godeswillen, nee. Niet met die vrouwdirektorin tesamen in een krankenwagen!”
“Hebt U zuivere onderhozen mee, Heer Doktor Doktor?”, vraagt de schutman.