Den Haag werd kort na de oorlog, niet bijster fantasievol, want met kaarsrechte, haaks op elkaar staande straten, fors uitgebreid. Eerst kwam de wijk Moerwijk, daarna Morgenstond, waar wij (mijn ouders, zus en ik) in een vierkamerflat terecht kwamen. In de verste omgeving was geen tram te bekennen. Twee buslijnen, de E (later de 20) en de R (later de 27) hadden op loopafstand hun eindpunt, de E op de Maartensdijklaan, de R op de Melis Stokelaan. De straten in Moerwijk ontleenden hun namen aan schrijvers, die in Morgenstond aan Nederlandse plaatsen, met het vergeven van plaatsnamen was men trouwens voor 1940 al begonnen, in ieder geval werden Drouwen, Vledder en Borger achter het Zuiderpark opgestoten in de vaart der volkeren. De rijkskweekschool stond aan de Koningin Emmakade, aan de overkant van het inmiddels al lang gedempte water, lag de Waldeck Pyrmontkade, daar reed een tram, de 10, die na veel verleggingen verdwenen is. Lang wurmde de tram, in mijn tijd een PCC-car, zich door de Boekhorststraat tot de Duitse verkeersdeskundige Lehner ingreep en een een aantal lijnen ophief, zo raakten ook Groot Hertoginnelaan, Mient en Zuiderparklaan hun tram kwijt. Soms droeg de PCC-car aan het verdwijnen bij, want die moest, met slechts aan één kant een bestuurdersmogelijkheid, bij een eindpunt een cirkeltje rijden of driehoeken en die mogelijkheid had bijvoorbeeld lijn 5 niet, noch op de Mient, noch op de Prinsessegracht.