28.12.20

VERLAAT KERSTVERHAAL

Het was drie uur in de ochtend toen de kleine Krootje haar oogjes opendeed in het schamele bedje op de intens koude vliering van een armoedig landarbeidersstulpje in Fochteloo. Haar vader en moeder Harm en Stobbeltje Koker-Ponteneur hadden haar de avond tevoren tijdens het gezamenlijk zingen van "Hoe leit dit kindeke"-  goed ingepakt - te ruste gelegd. 
De herdertjes lagen intussen net over de grens in Drenthe in het veld,  helaas had het drietal: Luppe, Minze en Egge tijdens het tellen van de schapen ruzie gekregen en lag Luppe met gekloofde schedel op zijn  buik  op de koude grond met een driekwart geledigde kruik citroenjenever naast zich. Minze was net van plan zijn illegale vuurwerk af  te steken, toen aan de horizon vanuit de richting Oost-Stellingwerf een engel verscheen, bij nader inzien bleek het Krootje, die na het openen van haar oogjes, deze op aarde voorgoed gesloten had, maar op weg naar de hemel ze weer wijd opende en beide handen uitstrekte naar Luppe die meteen, voornamelijk vanwege acute alcoholvergiftiging, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. “Dat moet ons weer 'ebeur’n”,  mompelde Egge, die van een ooi met de naam Itske afstapte. “Zal je ’n keer kerstemis vier’n, goat Luppe de piepe uut”. “Maar oe hebt doar flink oan biedroag’n”, zei Minze, “eerstens heb oe de jenever ‘ekocht en daarna heb oe ‘m de schedel ‘ekloofd omdat oe 68 skapen ‘eteld had en hij 69.” “’t Was altied donderen met Luppe”, zei Egge, zijn gulp dichtknopend. “Fient oe dat gek dan? Luppe kwam uut Donderen”, zei  Minze, terwijl hij de eerste superzevenklapper aanstak, waarna de schapen “Daar is uit ’s werelds duist’re wolken” aanhieven. De schapen waren nauwelijks uitgezongen of er klonk blaasmuziek. "Hemelse hoorns, halléhalléluja", riep Minze en zonk, de handen ten hemel geheven, op de  knieën. "Welnee man, dat is oe gettobloater", zei Egge. "Gettobloatster", verbeterde Minze, terwijl hij een takje uitgebloeide struikhei van zijn broek sloeg. En inderdaad bleek het een nachtprogramma van de Evangelische Omroep op NPO3FM met een live-uitzending vanuit Ulrum met medewerking van het christelijk-gereformeerde fanfarecorps "Soli Deo Gloria". “Wilt oe nog een slokkien?”, vroeg Egge, die de bijna lege citroenjeneverfles naast het levenloze lichaam van Luppe had opgeraapt en voorzichtig een klein slokje nam. “Nou loat’n we dat moar doen, want ’s toch koalder dan dat ik docht” en Minze nam een forse teug. “Niet zoa hastig”, zei Egge, terwijl “Soli Deo Gloria” “Nu zijt wellecome” inzette. “Helemoal niks te wellekoam'n”, zei Minze, “want wat doen’n we met ’t liek van Luppe, doar bint we moai kloar met." “We kunt ‘m hier begroav’n”, stelde Egge voor. “En dan, en dan… want se goan ons zeker bevroag’n woar der blieve’n is en hebt oe dan ’n antwoard?” “Joa, oe hebt geliek, dat kunt we beter niet doen’n. Moar as oe de kwat nou ’s ophoald, dan sette we ’m doarop en  binn’n ’t gaspedoal vast en loaten ‘m wegriden en dan riedt ‘r teugen ’n boam en soademietert ‘r der af”, zei Egge. “Liekt ’t of ‘r ’n ongeluk  heb ‘ehad.” “Soli Deo Gloria” begeleidde op dat ogenblik het Houtigehaagster dubbelmannenkwartet "De Goede Zaaier" - dat op niet religieuze bijeenkomsten optrad als shantykoor "De Zeekloppers" - en net  “'k Hoor de eng'len zingen o, zo lief en teer” had ingezet. “Kling-klang, kling-klang, kling-klang, kindeke zo rein, laat mijn hartje, lieve Heer uw need’rig  kribje zijn”, klonk het uit de ghettoblaster. “Dat is ’n pracht van ’n idee. Ik goat geliek de kwat ophoalen, as oe ‘m dan alvast rechtop set", zei Minze. Terwijl in tal van kerstverhalen op dit moment één enk’le, held're ster aan de hemel verschijnt - de zogenaamde ster van Bethlehem - bleef het op de Drentse hei aardeduister, zodat Minze grote problemen had bij het zoeken naar de quad en eenmaal gevonden moest hij vaststellen dat Luppe, ondanks zijn belofte, de verlichting van het voertuig te controleren, vergeten had deze na te kijken. Omdat het weinig zin had een dode te vervloeken startte Minze de motor en vond de terugtocht eveneens in het aardeduister plaats. Hij zette meteen de sokken erin en dat kwam hem duur te staan want hij ramde de quad tegen de enige boom in de wijde omgeving en Minze legde het loodje. Egge, die inmiddels Luppes lijk had opgehesen, hoorde de klap, liet het lichaam vallen en begaf zich op weg in de richting  van  het geluid, op de voet gevolgd door negenenzestig schapen met Itske vooraan. Egge overzag het slagveld en mompelde: “Twee doad’n, ’t kan weer niet op, wa' moet ik doen, wa' moet ik doen?” Itske, die enige kennis had van bebaard volk (behalve van Jan, Piet, Joris en Corneel, want die zaten in "De Zeekloppers" uit Houtigehage) blaatte: "'t Is ‘n terroristische doad Egge, allemoal ’n  snackbar, allemoal ’n snackbar.” “Dat is ’t  Itske, oe hebt geliek, alhoemoal 'n snackbar”. Uit de ghettoblaster klonk: “Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan, laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen: de hei-hei-hei-heiland is geboren.”