Alsof er te weinig keuze was met de Citroën 2CV, de Panhard Dyna, de Renault 4CV en de Simca Cinq kwamen er in Frankrijk na de oorlog de nodige kleine voitures bij: Avolette, Bernardet, Boitel, Bouffort, Chausson, Decolon, Deshais, Dolo, D.S. Malterre, Galy, Grégoire, Inter, Joseph Citroën, Julien. Kover, Le Piaf, Manocar, Mathis, Mochet, Morin, O.T.I., P.B., Poinard, Reyonnah, Rolux, Rosengart, Rovin, Sofravel, Speed, Tholomé, Tractavant, Vallée, Vannod, Vautrin, Velam en Voisin. Soms met een eigen motor maar vaak ook met een motor van een in motoren gespecialiseerde fabriek. Er zaten twee- en driewielers tussen, gesloten en open auto's, kortom iedere Fransman die een klein autootje zocht kwam in een mer à boire.
De auto hierboven is een Julien. Maurice A. Julien had meegewerkt aan de Citroën Traction Avant en had tijdens de Tweede Wereldoorlog een tweeziter gebouwd, met een watergekoelde motor achterin met een inhoud van 325cc, die tijdens de Salon van 1946 werd tentoongesteld. Bij de eerste Juliens was de spoorbreedte voor en achter gelijk, later kreeg de wagen een kleinere spoorbreedte. De top lag bij 70 km/u.