Wat ik altajd zo loik gefonden heb, dat wij 's avonds na de mahltajd, als de schnitzel, de aardappels en de sprojtjes opgegeten waren, dat we dan met de majsjes een spelletje deden. Dan deed Juul de overgebleven sprojtjes op de floer als groen, groen knollen-knollenland en dan gingen twee van onze majsjes daar tussen zitten en dan was ik natuurlajk de jagersman en schoot er een voor de grap dood en dan moest de ander heel hard hojlen. Dat was so ontzettend witzig. Maar ietwat gans anderes, het volgende lied hoort te worden gezongen op de manier van de grootvader van de op de troon zittende oranjetelg: "Een vrehmder armer snoiter, war müde van dat wandern, war müde van dat wandern, hai had sain floit verlohren, oit seine mantelsack, sack, oit seine mantelsack. Das ist nichts, ich heb gefundem, wahr jai soviel van houdt, la, la, la, la-la, la, la, wahr jai soviel van houdt."