29.6.11

75

Sinds gistermiddag 12.00 uur heb ik er driekwart eeuw opzitten en waar ging ik ter verhoging van de feestvreugde, al werd die behoorlijk getemperd door de dreigementen van de teloorwegen, naar toe? Naar Den Haag en omdat ik een gewoontedier ben, allereerst naar de Poten, een straatnaam die niets met benen, maar alles met wilgentakken te maken heeft, naar de "Wiener Konditorei". Ik zat rond kwart over drie, geen donderwolkje aan de lucht, op het terras naast een heer en ons beider oog viel op een wonderlijk geklede dame, die, zo stelden wij vast, een corset over haar kleren had aangetrokken. Ongeveer tegelijkertijd zeiden we: "Mijn moeder droeg zo'n ding ook, maar onder haar jurk!" Zoiets verbroedert en we begonnen een minutenlang gesprek over hetgeen ons inziens in de Haagse binnenstad voorgoed vernield is, maar betuigden onze tevredenheid over de omgeving van de Denneweg en de buurt rond de Prinsestraat. Hij was nog getuige geweest van de vernietiging van een rijtje huizen op de Koningskade in de jaren zeventig. Daar stond de woning van een vriendin van zijn moeder en hij was, terwijl de slopers toesloegen, in het huis geweest: "In de voorkamer stond een schitterende schouw, roze marmer, Louis Quinze, in de achterkamer een prachtige schouw, groen marmer, Louis Seize. Ik vroeg of ze die er voor me uit konden halen. Dat moesten ze hun baas vragen. Komt er zo'n man met een te kort hemd over zijn bierbuik en getatoeƫerde armen de trap af, neemt een voorhamer en slaat eerst de roze en daarna de groene schouw aan puin. "Weet je wel wat je gedaan hebt?" vroeg ik, "je hebt net veertigduizend gulden kapot geslagen!" Zijn bek zakte open. Natuurlijk had ik geen veertigduizend gulden, maar vierduizend gulden had ik er graag voor over gehad. Beide schouwen zouden nu met al het houtwerk er om heen gauw zestigduizend euro per stuk hebben opgebracht en dat sloeg zo'n gek in puin."