"Kun je me wat hersentjes voeren?", vroeg Neander, toen hij nauwelijks gezeten was. Nadat Potifar hem een paar hapjes in de mond gestopt had, wilde Neander dat zijn kin werd afgeveegd. Dat moet mij weer overkomen, dacht Potifar, maar gelukkig was hij van zijn tafeldames verlost, die inmiddels in de gaten hadden gekregen dat ze beiden door Neander te grazen waren genomen en elkaar nu verwoestende blikken toewierpen.
Neander informeerde bij Potifar of deze zijn grote vriend Neander von Schlummpfer had gekend: "Neander von Schlummpfer, Nederlands grootste cineast, columnist, interviewer? Vermoordt door zo'n, ja, hoe kon je zo'n geitenreetketelsteenbikker nou het best noemen? Had hij Potifar, Neander von Schlummpfer gekend en als hij hem niet gekend had, had hij hem willen kennen?"
Zwijnshersens voeren was één ding, maar om nu met deze damesdijenpenetreur een prettig gesprek te hebben was iets totaal anders. Potifar mompelde: "Ja, wel eens wat van gelezen".
"Wel eens wat van gelezen, wel eens wat van gelezen? Vijfderangsteringlijdende monjet! Ik wil door jou geen moment langer gevoerd worden, godgloeiendegodverdomde totok kero!" Neander stond op en liep naar de de Grote Boentoet om zijn beklag te doen.
Zwijnshersens voeren was één ding, maar om nu met deze damesdijenpenetreur een prettig gesprek te hebben was iets totaal anders. Potifar mompelde: "Ja, wel eens wat van gelezen".
"Wel eens wat van gelezen, wel eens wat van gelezen? Vijfderangsteringlijdende monjet! Ik wil door jou geen moment langer gevoerd worden, godgloeiendegodverdomde totok kero!" Neander stond op en liep naar de de Grote Boentoet om zijn beklag te doen.