Wouter keek met voldoening uit het raam van zijn paddestoel naar het bedje partijtje aardbeiplantjes. “Die zullen straks zoete vruchten dragen”, mompelde hij toen de eikelfoon ging.
Het was kabouter Rouwvoet, die zoals zijn naam al aangaf, de zorg had voor de kindergrafjes van de begraafplaats in het bos: “Wouter”, vroeg Rouwvoet, “heb jij nog, eh, oortjes? Ik heb hard een paar potjes nodig om meer grafopzieners aan te stellen. We moeten de kindergrafjes goed verzorgen.” Wouter streek eens over zijn kin en informeerde of Rouwvoet opperkabouter Balkenenenenende al had ingelicht. “Over de eh, oortjes Wouter?”, vroeg Rouwvoet.