"Neander
wil neu-neu-neu-neukertjes doen", klonk het overluid.
Uiterst genant.
De Grote Boentoet vroeg zich af wie Neander Thahlmann uitgenodigd had, keek de
tafels rond en vroeg Pinus: "Enig idee hoe die man hier is
binnengekomen?"
"Iedere
gast is door u persoonlijk benaderd, Grote Boentoet."
"Weet
je dat heel zeker, Pinus?"
"Nou
en of, Grote Boentoet, u bent de grote leider, zonder u zijn we niets, nietige
stofjes gewaaid door de wind, waterdruppels weggevaagd door een ruitenwisser op
de voorruit van een Fiat 500, scheten die niet waard zijn opgesnoven te worden,
vlooien in de pels van een labradoodle, mottengaatjes in de boerka van zo'n
verdoemde moslima, ongescheten stront van een ..."
"Ja,
het is al goed, draag Potifar op die man samen met Katskelia, die weer eens
volledig gefaald heeft, het restaurant uit te werken. Laat Potifar een taxi
bellen.
Potifar
liep met de smoor in, want er was nu gerede kans dat hij het hoofdgerecht,
wildzwijn met vlierbessenbavarois, zou missen, naar de keuken en vroeg om een
telefoonboek.
Maar
in de wijde omgeving bleek geen taxi te krijgen.
Het
angstzweet brak Potifar uit, want als hij geen taxi voor Neander en Katskelia
kon regelen, dan kwam er opnieuw een rood streepje achter zijn naam te staan in
het boek dat de Grote Boentoet over alle fractieleden bijhield en dat zou voor
hem vandaag het zoveelste zijn. Bovendien had Pinus hem niet verteld waar de
taxi Neander en Katskelia naar toe moest brengen, naar het dichtstbijzijnde
station, naar Den Haag, naar Amsterdam? Potifar ging naar binnen en zag dat
iedereen zat te schransen. Hij aarzelde, maar liep toch naar de Grote Boentoet.
"Grote Boentoet", begon hij. Maar deze reageerde met "Nu even
niet Poti, ik voer net een interessant gesprek met de heer Schoonbroertje over het
linksche tuig en misschien heb je het niet gezien: ik zit te eten! Als je wat te
zeuren hebt omdat het vlees niet gaar is of de vlierbessenbavarois niet naar je
zin, ga naar Pinus, maar voor de zoveelste keer donder uit mijn ogen!"
Potifar liep naar de andere kant van de tafel waar Pinus Stabberzdrond met
volle mond verkondigde dat hij persoonlijk niets tegen kunst had, hij kon een
goed gepenseeld heidelandschapje en een walsje van Strauss gespeeld door het
orkest van André Rieu op hun tijd best waarderen. "Pinus", begon
Potifar aarzelend, "er is hier in de buurt nergens een taxi te
krijgen." "Wat, geen taxi?" "Dan huur je maar ergens een
auto en rij je dat stel zelf naar huis, Potifar. Toon toch eens wat eigen initiatief
kerel! Ik begrijp niet dat de Grote Boentoet jou in onze fractie heeft toegelaten.
Bah!" "Maar het ontbreken van eigen initiatief is juist de reden waarom we in de fractie gekozen zijn!", mompelde Potifar. Pinus deed net of hij niets gehoord had en zei: "Weet je waar ik ook zo van genieten
kan is een mooi musicalletje zoals Urine Town."
"Een
goede film is anders ook nooit weg", vulde Stoffy Kamilliaan aan,
"eergisteravond heb ik nog genoten van 'New Kids Turbo'. Wat een
fantastisch leuke film."
"O, je
bedoelt die kutfilm. Nou.... ja, je begrijpt wat ik bedoel", zei Pinus.
"'New
Kids Turbo' moet een film zijn vol echt Brabantse humor, daar ben ik als
Limburger wel eens jaloers op", zei Tuinhekje, terwijl hij een stukje
bavarois van zijn bovenlip likte.
"Precies",
zei Pinus, "en dan houdt zo'n grachtengordelmarionet als Freek de Jonge
nog vol dat wij iets tegen kunst zouden hebben, terwijl de Grote Boentoet nota
bene alle Courths-Mahlers in zijn boekenkast heeft staan".
"Maar
die De Jonge hoort toch bij het linksche tuig, is het niet?", vroeg
Stoffy.
"Natuurlijk
hoort hij bij het linksche tuig" antwoordde Pinus.
"Een
zeer irritante man", vond Tuinhekje, "die overal een mening over
meent te moeten hebben en waarom eigenlijk?"
"Ja,
zoiets begrijp ik ook niet. Alleen echt erudiete geesten als Jopie
Schoonbroertje kunnen zich dat veroorloven", vulde Pinus aan.
"Ik
heb gister 'Linda', het boek' gekocht. Prachtig, prachtig! Ik had al een
abonnement op het blad. Het gezeur dat wij niet van kunst zouden houden is dus
volstrekt belachelijk", zei Stoffy.
Inmiddels
was Potifar naar buiten gelopen op zoek naar Katskelia en Neander, maar hij
vond alleen Katskelia.
"Waar
heb je verdomme Neander gelaten?" riep Potifar.
"Waar
ik hem heb gelaten? Die zak is gewoon weggelopen. Ik ben die vents babysit
niet."
"Nou
daar zijn we dan mooi klaar mee, ik hoor de Grote Boentoet al te keer
gaan."
"Mooi
niet tegen mij, ik hoefde hem alleen maar te voeren, jij moest een taxi
zoeken!"
"Toch
ga jij maar aan de grote Boentoet vertellen dat Neander is weggelopen."
"Helemaal
niet!"
"Helemaal
wel!"
Uiteindelijk
ging Katskelia naar binnen, omdat Potifar pontificaal op een besneeuwde stoel
op het terras van het restaurant was gaan zitten. "Grote Boentoet', begon
Katskelia, maar die reageerde narrig omdat hij, behalve Jopie Schoonbroertje
televisienieuwsmogol Krepptrett de Ruche in het gesprek over linksch tuig had
betrokken. "Hoe vaak moet ik jullie nog zeggen dat ik alleen gestoord wil
worden als mijn ouderlijke woning in Venlo door het stijgende Maaswater dreigt
onder te lopen of iemand van de hier aanwezigen zich laat omkopen om voor een
nieuwe missie naar Mali te stemmen. En meteen tegen Jopie en Krepptrett:
"Jullie zien nu duidelijk dat ik alles alleen moet doen, het ontbreekt er
nog maar aan, dat ik, alsof ik werk in een kinderdagverblijf, hun konten moet
vegen en hun broeken op moet hijsen."
Jopie en
Krepptrett knikten begrijpend.
Neander
stampte inmiddels door de sneeuw en zong op de melodie van “Schwarzbraun ist
die Haselnuss” een zelfgeschreven ode aan Neander von Schlummpfer.
"Hier
komt groot gelazer van", zei Potifar tegen Katskelia, toen die weer buiten
verscheen. "Ik hoor de Grote Boentoet al te keer gaan. We zullen Neander
moeten gaan zoeken, gelukkig is er verse sneeuw gevallen, dus het moet niet
moeilijk zijn zijn spoor te volgen."
"Jij
liever dan ik, ik heb sinds het rodelen van van middag nog steeds natte
voeten."
"Wat
heb je liever een donderpreek van de Grote Boentoet of een paar doorweekte
voeten?"
"Goed,
goed ik ga al mee."
Neander
was inmiddels in een villawijkje beland en aan het zeventiende couplet van de
ode aan zijn grote vriend Neander von Schlummpfer begonnen. Hij had Von
Schlummpfers interviewtechniek al bezongen, zijn kijk op het mensdom in het
algemeen en het jodendom in het bijzonder, zijn schrijftalent, zijn visie op de
Islam en was nu bezig zijn cinematografische gaven luidkeels te vereren, toen
hij werd ingehaald door een politiebusje. Beide agenten stapten uit, pakten een
luidkeels protesterende Neander vast en zetten hem achterin het voertuig.
"Dat
gaat zo maar niet, weten jullie wel wie ik ben? Ik ben de grappigste columnist
van Nederland! Neander Thahlmann is de naam."
"Al
was u Geert Wilders, wij kregen een telefoontje over iemand met openbare
dronkenschap en het lijkt ons dat u aan die omschrijving voldoet."
"Ik
zong een lied over mijn grote, vermoorde vriend Neander von Schlummpfer, maar
daar zullen jullie in deze negorij wel nooit van gehoord hebben."
"Al
zong u 'Grote God, wij loven u', u verstoort de rust."
"Godverdomme,
dat heb ik weer", schreeuwde Neander, terwijl het politiebusje wegreed.
Katskelia
en Potifar ploeterden mopperend in de voetstappen van Neander door de sneeuw.
Het was minder eenvoudig dan Potifar gedacht had, want hier en daar waren
Neanders sporen verdwenen omdat bewoners van het villawijkje hun labradoodles
hadden uitgelaten, dus duurde het ruim anderhalf uur voordat Katskelia en
Poitfar op de plaats kwamen waar Neander door de agenten was meegenomen.