26.11.13

Potifar 7


Ze liepen, omdat daar, doordat er gepekeld was, minder sneeuw lag, midden op de weg, toen ze het geluid van een bromfiets hoorden. Een jongen, die aan iedere kant twee fietsers voorttrok, kwam Kaskelia en Potifar tegemoet. Het drietal stopte vlak voor hun voeten.
"Moei die mafklappers zien, doene de Apeldoornse vierdaagse inne winter, inne snee", zei de grootste, degene met de bromfiets.
De linker vulde aan: "Mins'n, joe bint niet goed inne leumes".
Potifar wilde zeggen dat ze de bus gemist hadden, toen de derde tot groot plezier van de andere twee zei: "Ze gaon te piepel'nberg'n, jongs."
"We gaan te wat?, vroeg Katskelia.
"Te verstoppertje speul'n", verduidelijkte nummer drie.
"O, noemen jullie dat zo", zei Katskelia, die voelde dat de drie niet onvriendelijk waren, "nee, jongens, we waren een avondje uit en hebben de laatste bus gemist".
"Nou dan bint ule anne beurt mins'n, de volgende bus goat eerst om kuttier o'er zes bie de kark weg."
"O, hartelijk bedankt voor de informatie en tot ziens", zei Potifar, die vond dat de verbroedering met het gewone, waarschijnlijk nog niet stemgerechtigde, volk lang genoeg geduurd had.
"Aont kaik, kuier ze mins'n!"
Tegenover de kerk vonden ze even later een bushalte.
"De eerste bus gaat inderdaad pas om kwart over zes. Dat betekent dus meer dan vijf uur wachten", zei Potifar, "en verdomme natuurlijk weer geen bushokje."
"Misschien is de kerk open?"
"Ja, ze zijn daar gek, maar misschien vinden we wat beschutting onder een afdakje?"
Bij de ingang van de kerk was een afdak. Het was er in ieder geval droog. Ze gingen zitten, maar niet nadat Potifar Katskelia gevraagd had naar de tekst van een door hemzelf geschreven lied te luisteren. Uit zijn binnenzak haalde hij een stuk papier en hij las: "Kameraden, sterk in vast vertrouwen, scharen w’ons om de Boentoet heen, dienend gaan we ONS Neerland herbouwen! Eén voor allen, allen één,wij rukken op, de vlag in de top en daav’rend klinkt ons lied: de linksche kliek en islamiet, zij krijgen Neerland niet! Kameraden, vreest geen hoon of laster, wapens uit het linksche kamp! De Boentoet wint ondanks de kritikaster, die verrechtsing schuwt als ramp, wij rukken op, de vlag in de top en daav’rend klinkt ons lied: de linksche kliek en islamiet zij krijgen Neerland niet!"
"O, Potifar, schitterend, schitterend, schitterend, waar haal je het vandaan? Wat zal de Grote Boentoet verguld zijn! Nu moet er nog een melodie bij."
Potifar keek verheugd, misschien zou het lied hem weer in de gunst van de Grote Boentoet brengen. Hij vroeg zich af of hij Katskelia in vertrouwen zou nemen en haar vertellen dat hij het lied eigenlijk niet zelf geschreven had, maar op het internet gevonden en alleen maar een paar woorden veranderd had: bolsjewiek was islamiet en bonzenkliek was linksche kliek geworden, verder waren de gedachten die in de jaren dertig in rechts Nederland opgeld deden vandaag de dag weinig veranderd en werd de partij op dezelfde manier geleid. O ja, hij had Mussert veranderd in Boentoet. Misschien was het toch maar beter Katskelia niet in te lichten.
Katskelia vroeg of ze zijn papiertje mocht vasthouden en ze begon zachtjes een melodie op zijn tekst uit te proberen. "Het moet een marsje worden", zei ze, "een vrolijk meezingbaar marsje."
"Maar alsjeblieft geen blaasorkest", zei Potifar, die bang werd dat de Grote Boentoet dan ontdekken zou dat de lofzang op hem oorspronkelijk een Marschlied van de NSB geweest was en de Grote Boentoet kon de vergelijking met die partij niet uitstaan.
"Wel nee man, een leuke accordeon met Gordon als zanger en dan een achtergrondkoortje uit de fractie."
"Dat is een verrekt goed idee", zei Potifar, als we snel genoeg zijn, kunnen we er een carnavalskraker van maken. Dat moet met het enorme succes van de Grote Boentoet in Brabant en Limburg toch lukken."
Precies om zes uur werd Neander Thahlmann, uit het politiebureau, waar hij ter ontnuchtering was opgesloten, losgelaten. Hij vroeg aan de agent die hem zijn bezittingen teruggaf hoe hij in hemelsnaam het dorp kon verlaten.
"Met de bus, om kwart over zes bij de kerk", antwoordde de man.
Zo kwam het dat Katskelia, Potifar en Neander gezamenlijk bij een en dezelfde bushalte belanden.
Neander begon meteen te klagen: "Wie laat vanmorgen mijn hond uit in het Vondelpark, jullie niet hè, sukkels? Ik ben weer mooi de lul, dankzij jullie, godverdomme."
"Als u niet was weggelo...", begon Potifar.
"Ja, hoor ik kon er op wachten, natuurlijk heb ik het weer gedaan", zei Neander.
"Nou", zei Katskelia, "wij zeker niet!"
"Als jullie geweten hadden wie mijn allerallergrootste vriend Neander von Schlummpfer was en dat wisten jullie met jullie stomme koppen niet, liep ik over een paar uurtjes fijn in het Vondelpark met mijn shooter voor de hond. Maar dat kan ik, nu ik nog in deze negorij ben, wel vergeten. Ik ga meteen straks, als ik vandaag tenminste nog thuis kom, de Grote Boentoet bellen om mijn beklag over jullie te doen. En, en... ik ga ook Jopie Schoonbroertje bellen, die kan dan fijn een boekje over jullie opendoen in "De aarde op hol", vanavond. Godgloeiendegodverdomme."
"U bent toch ook anti-Cohen?", informeerde Katskelia.
"Natuurlijk ben ik anti-Cohen! Iedereen is toch anti-Cohen? Zelfs mijn hond is anti-Cohen."
"Dan zijn we 't toch over de hoofdzaak eens en dan moeten we ons niet door een klein misverstand van het rechtse spoor af laten brengen. Bovendien heb ik een nieuwtje voor u, leuk voor uw column in "Het Ware Woord" vanavond."
"Dat moet dan wel een verrekt goede primeur zijn als je wilt dat ik de Grote Boentoet niet bel!"
“Mijn collega hier, Potifar Jansma, heeft ons partijlied geschreven en Gordon zal het gaan zingen. Het wordt een echt volkse meezinger.”
"Geweldig, geweldig, Goldon, de lascist", riep Neander en sloeg zich van plezier op de knieën, want dat was een leuke primeur voor zijn column!
Potifar hield wijselijk zijn mond, want al noemde hij Katskelia soms voor zichzelf Kotskeeltje, dit had zij toch maar prachtig opgelost. Hij zou alleen graag willen weten wat een shooter was, waarmee Neander en zijn hond het Vondelpark ingingen. Hij besloot het maar niet te vragen, want Neander scheen nu in een goed humeur en dat kon beter zo blijven. Misschien had zo'n shooter wel iets met Neanders grote vriend Von Schlummpfer te maken en als hij er naar vroeg zou er best weer een woedeaanval van Neander op kunnen volgen. Maar ook dit vraagstuk werd door Katskelia feilloos opgelost, want ze vroeg langs haar neus weg: " Wat kost zo'n shooter eigenlijk?"
"Zo'n werpding voor de hond?" was Neanders wedervraag.
"Ja, niet dat ik een hond heb, maar mijn buurman vroeg me er laatst naar."
"Ik heb zo'n ding gekocht omdat ik een bal niet meer zo ver kan gooien. Meer dan een tientje ben je aan een shooter niet kwijt."
De bus was zeker al vijf minuten te laat.
Toen hij aankwam, stapte Neander als eerste in: "Zo chauffeurtje, verslapen vanochtend?"
De chauffeur deed of hij niets gehoord had en vroeg: "Waar wilt u heen?"
"Naar het dichtstbijzijnde spoorstation graag, zo ver mogelijk weg uit deze verdomde negorij."
"Dan kunt het best mee naar station Apeldoorn, dat is het eindpunt van deze lijn."
"Goed, goed. Als ik hier maar weg ben. Wat zei u? Apeldoorn, is dat ver en is de beschaving daar al doorgedrongen?"
"Een dik half uur en u bent in Apeldoorn."
Katskelia en Potifar wilden in dezelfde richting. De chauffeur keek Potifar even aan en vroeg: "Die andere meneer is dat een tbs-er met weekendverlof?"
"O nee, dat is de beroemde schrijver Neander Thahlmann, de grote vriend van de vermoorde Neander von Schlummpfer. Herkende u hem niet?"
Dat laatste hoorde Neander en hij bedankte Potifar voor zijn introductie. "Er kan maar niet genoeg op worden gewezen dat ik de beste vriend was van Neander von Schlummpfer, zo houden we zijn nagedachtenis ook bij buschauffeurs in leven, wil ik maar zeggen."