Ze
liepen, omdat daar, doordat er gepekeld was, minder sneeuw lag, midden op de
weg, toen ze het geluid van een bromfiets hoorden. Een jongen, die aan iedere
kant twee fietsers voorttrok, kwam Kaskelia en Potifar tegemoet. Het drietal
stopte vlak voor hun voeten.
"Moei
die mafklappers zien, doene de Apeldoornse vierdaagse inne winter, inne
snee", zei de grootste, degene met de bromfiets.
De linker
vulde aan: "Mins'n, joe bint niet goed inne leumes".
Potifar
wilde zeggen dat ze de bus gemist hadden, toen de derde tot groot plezier van
de andere twee zei: "Ze gaon te piepel'nberg'n, jongs."
"We
gaan te wat?, vroeg Katskelia.
"Te
verstoppertje speul'n", verduidelijkte nummer drie.
"O,
noemen jullie dat zo", zei Katskelia, die voelde dat de drie niet
onvriendelijk waren, "nee, jongens, we waren een avondje uit en hebben de
laatste bus gemist".
"Nou
dan bint ule anne beurt mins'n, de volgende bus goat eerst om kuttier o'er zes
bie de kark weg."
"O,
hartelijk bedankt voor de informatie en tot ziens", zei Potifar, die vond
dat de verbroedering met het gewone, waarschijnlijk nog niet stemgerechtigde,
volk lang genoeg geduurd had.
"Aont
kaik, kuier ze mins'n!"
Tegenover de
kerk vonden ze even later een bushalte.
"De
eerste bus gaat inderdaad pas om kwart over zes. Dat betekent dus meer dan vijf
uur wachten", zei Potifar, "en verdomme natuurlijk weer geen
bushokje."
"Misschien
is de kerk open?"
"Ja, ze
zijn daar gek, maar misschien vinden we wat beschutting onder een
afdakje?"
Bij
de ingang van de kerk was een afdak. Het was er in ieder geval droog. Ze gingen
zitten, maar niet nadat Potifar Katskelia gevraagd had naar de tekst van een
door hemzelf geschreven lied te luisteren. Uit zijn binnenzak haalde hij een
stuk papier en hij las: "Kameraden, sterk in vast vertrouwen, scharen
w’ons om de Boentoet heen, dienend gaan we ONS Neerland herbouwen! Eén voor
allen, allen één,wij rukken op, de vlag in de top en daav’rend klinkt ons lied:
de linksche kliek en islamiet, zij krijgen Neerland niet! Kameraden, vreest
geen hoon of laster, wapens uit het linksche kamp! De Boentoet wint ondanks de
kritikaster, die verrechtsing schuwt als ramp, wij rukken op, de vlag in de top
en daav’rend klinkt ons lied: de linksche kliek en islamiet zij krijgen
Neerland niet!"
"O,
Potifar, schitterend, schitterend, schitterend, waar haal je het vandaan? Wat
zal de Grote Boentoet verguld zijn! Nu moet er nog een melodie bij."
Potifar
keek verheugd, misschien zou het lied hem weer in de gunst van de Grote
Boentoet brengen. Hij vroeg zich af of hij Katskelia in vertrouwen zou nemen en
haar vertellen dat hij het lied eigenlijk niet zelf geschreven had, maar op het
internet gevonden en alleen maar een paar woorden veranderd had: bolsjewiek was
islamiet en bonzenkliek was linksche kliek geworden, verder waren de gedachten
die in de jaren dertig in rechts Nederland opgeld deden vandaag de dag weinig
veranderd en werd de partij op dezelfde manier geleid. O ja, hij had Mussert
veranderd in Boentoet. Misschien was het toch maar beter Katskelia niet in te
lichten.
Katskelia
vroeg of ze zijn papiertje mocht vasthouden en ze begon zachtjes een melodie op
zijn tekst uit te proberen. "Het moet een marsje worden", zei ze,
"een vrolijk meezingbaar marsje."
"Maar
alsjeblieft geen blaasorkest", zei Potifar, die bang werd dat de Grote
Boentoet dan ontdekken zou dat de lofzang op hem oorspronkelijk een Marschlied
van de NSB geweest was en de Grote Boentoet kon de vergelijking met die partij
niet uitstaan.
"Wel
nee man, een leuke accordeon met Gordon als zanger en dan een achtergrondkoortje uit de fractie."
"Dat
is een verrekt goed idee", zei Potifar, als
we snel genoeg zijn, kunnen we er een carnavalskraker van maken. Dat moet met
het enorme succes van de Grote Boentoet in Brabant en Limburg toch
lukken."
Precies
om zes uur werd Neander Thahlmann, uit het politiebureau, waar hij ter
ontnuchtering was opgesloten, losgelaten. Hij vroeg aan de agent die hem zijn
bezittingen teruggaf hoe hij in hemelsnaam het dorp kon verlaten.
"Met de
bus, om kwart over zes bij de kerk", antwoordde de man.
Zo
kwam het dat Katskelia, Potifar en Neander gezamenlijk bij een en dezelfde
bushalte belanden.
Neander
begon meteen te klagen: "Wie laat vanmorgen mijn hond uit in het
Vondelpark, jullie niet hè, sukkels? Ik ben weer mooi de lul, dankzij jullie,
godverdomme."
"Als u
niet was weggelo...", begon Potifar.
"Ja,
hoor ik kon er op wachten, natuurlijk heb ik het weer gedaan", zei
Neander.
"Nou",
zei Katskelia, "wij zeker niet!"
"Als
jullie geweten hadden wie mijn allerallergrootste vriend Neander von
Schlummpfer was en dat wisten jullie met jullie stomme koppen niet, liep ik
over een paar uurtjes fijn in het Vondelpark met mijn shooter voor de hond.
Maar dat kan ik, nu ik nog in deze negorij ben, wel vergeten. Ik ga meteen
straks, als ik vandaag tenminste nog thuis kom, de Grote Boentoet bellen om
mijn beklag over jullie te doen. En, en... ik ga ook Jopie Schoonbroertje
bellen, die kan dan fijn een boekje over jullie opendoen in "De aarde op
hol", vanavond. Godgloeiendegodverdomme."
"U
bent toch ook anti-Cohen?", informeerde Katskelia.
"Natuurlijk
ben ik anti-Cohen! Iedereen is toch anti-Cohen? Zelfs mijn hond is anti-Cohen."
"Dan
zijn we 't toch over de hoofdzaak eens en dan moeten we ons niet door een klein
misverstand van het rechtse spoor af laten brengen. Bovendien heb ik een
nieuwtje voor u, leuk voor uw column in "Het Ware Woord"
vanavond."
"Dat
moet dan wel een verrekt goede primeur zijn als je wilt dat ik de Grote
Boentoet niet bel!"
“Mijn
collega hier, Potifar Jansma, heeft ons partijlied geschreven en Gordon zal het
gaan zingen. Het wordt een echt volkse meezinger.”
"Geweldig,
geweldig, Goldon, de lascist", riep Neander en sloeg zich van plezier op de knieën, want dat
was een leuke primeur voor zijn column!
Potifar
hield wijselijk zijn mond, want al noemde hij Katskelia soms voor zichzelf
Kotskeeltje, dit had zij toch maar prachtig opgelost. Hij zou alleen graag
willen weten wat een shooter was, waarmee Neander en zijn hond het Vondelpark
ingingen. Hij besloot het maar niet te vragen, want Neander scheen nu in een
goed humeur en dat kon beter zo blijven. Misschien had zo'n shooter wel iets
met Neanders grote vriend Von Schlummpfer te maken en als hij er naar vroeg zou
er best weer een woedeaanval van Neander op kunnen volgen. Maar ook dit
vraagstuk werd door Katskelia feilloos opgelost, want ze vroeg langs haar neus
weg: " Wat kost zo'n shooter eigenlijk?"
"Zo'n
werpding voor de hond?" was Neanders wedervraag.
"Ja,
niet dat ik een hond heb, maar mijn buurman vroeg me er laatst naar."
"Ik
heb zo'n ding gekocht omdat ik een bal niet meer zo ver kan gooien. Meer dan
een tientje ben je aan een shooter niet kwijt."
De bus was
zeker al vijf minuten te laat.
Toen
hij aankwam, stapte Neander als eerste in: "Zo chauffeurtje, verslapen
vanochtend?"
De chauffeur
deed of hij niets gehoord had en vroeg: "Waar wilt u heen?"
"Naar
het dichtstbijzijnde spoorstation graag, zo ver mogelijk weg uit deze verdomde
negorij."
"Dan
kunt het best mee naar station Apeldoorn, dat is het eindpunt van deze
lijn."
"Goed,
goed. Als ik hier maar weg ben. Wat zei u? Apeldoorn, is dat ver en is de
beschaving daar al doorgedrongen?"
"Een
dik half uur en u bent in Apeldoorn."
Katskelia
en Potifar wilden in dezelfde richting. De chauffeur keek Potifar even aan en
vroeg: "Die andere meneer is dat een tbs-er met weekendverlof?"
"O
nee, dat is de beroemde schrijver Neander Thahlmann, de grote vriend van de
vermoorde Neander von Schlummpfer. Herkende u hem niet?"
Dat
laatste hoorde Neander en hij bedankte Potifar voor zijn introductie. "Er
kan maar niet genoeg op worden gewezen dat ik de beste vriend was van Neander
von Schlummpfer, zo houden we zijn nagedachtenis ook bij buschauffeurs in
leven, wil ik maar zeggen."