Toen Elzas-Lotharingen na de Eerste Wereldoorlog terugkeerde in de Franse moederschoot ontstond er bij de spoorwegen een infrastructureel probleem, want in Frankrijk reden (en rijden) de treinen links en in Duitsland rechts en dus reden de treinen in Elzas-Lotharingen ook rechts. Dan lijkt het uiterst simpel om gewoon van baan te veranderen, maar dat is het niet, want op de locomotief staat de Duitse machinist rechts om de seinen te kunnen zien, want ook de seinpalen staan rechts. De Fransen vonden een pragmatische oplossing, ze gingen in Elzas-Lotharingen rechts rijden en wijzigden het uiterlijk van de Duitse seinpalen nauwelijks en lieten ze staan waar ze stonden: rechts. Er waren Duitse locomotieven en Duitse wagons achtergebleven en het treinverkeer kon snel worden hervat. Maar rijden met stoom was kostbaar, op de locomotief waren twee man nodig, een machinist en een stoker en onderzoek toonde bovendien dat door het rijden met autorails met een verbrandingsmotor men de helft van de rijkosten zou kunnen besparen.
Na de Tweede Wereldoorlog waren er in heel wat delen van Frankrijk plannen om op onrendabele lijnen geheel met railverkeer te stoppen. Dat zou een enorm verlies van banen betekenen en de grootste en communistische vakbond CGT kwam met een plan: er moest een lichte autorails worden geconstrueerd. Dat werd de Autorail Leger FNC (Fédération Nationale des Cheminots) waarvan twee prototypes werden gemaakt door Billard. De eerste grotere serieproductie
van een dertigtal Autorails FNC vond plaats door de Compagnie Générale
de Construction, ze hadden een Panhardviercylinderdieselmotor en de
maximale snelheid was 65 km/u. Een tweede reeks van eveneens dertig
exemplaren met een iets gewijzigd uiterlijk kwam van de SNAV (Société
Nouvelle des Ateliers de Vénissieux). In 1967 verdwenen de FNC's van het spoor.