6.10.17

Knieën op Moeder Bruin 2

De Afstandzwerver stond, waar hij altijd stond. Schoon en opgewekt, omdat Eduard het diep inzijden van hem haatte als volk hem voor boer hield. Hij vertelde ieder lichaam dat hij schapen hield, gelijk anderen met treintjes speelden. “Het is juist een hobby”, zei hij.
Westwoud keerde op zijn stappen en ging opnieuw in zijde. “Eduard, waar ben je?” Hij hesiteerde verder te gaan. Aan het eind was het niet zijn huis, even als hij daar geboren was. Wat zou hij doen. Optrappen? Of naar de frontkamer? Hij kruiste de hal. Annie weende. Hij opende deur van de frontkamer. Timmy lag in een remarkabele positie voor de vuurplaats. Er was bloed op het karpet. Het wou beter zijn als hij de politie riep, recht nu.
Hij ging terug naar de keuken en pikte de telefoon op, wanneer hij iets suspicieus hoorde. Hij keek uit het venster en zag juist hoe enig lichaam zich op een tweewieler zelf schaars maakte. De man had iets dat Turks gebak leek te zijn op zijn hoofd, maar het kon ook Grieks zijn, dat zeker was Westwoud niet, vertelde hij de politie wanneer zij gearriveerd had. De officieren vroegen hem wanneer hij voor het laatst in contact met zijn broeder had geweest en of hem toen iets wonderlijks had geraakt.
“Een koppel van dagen geleden, de dag voor gisteren en we hadden onze normale conversatie. Een van zijn schapen had gestorven, maar niets ongebruikelijks.”
“Heeft uw broeder apart van de Afstandzwerver andere vehikels”, vroeg een officier.
“Ja, hij heeft twee kleine, postoorlog karren: een gespleten scherm Morris Kleine Terts en een scheermeshoekige Triomf Meibloem, maar die zouden in deze tijd van het jaar in de beren zijn. Laten wij een kijk hebben.”
Beide karren stonden naast tot elkaar in de beren, die Eduard speciaal had laten bouwen. Op de weg terug naar de keuken zei een van de officieren: “Ik denk dat het ongeveer tijd is de forenzen te roepen”.
“Zouden we eerst het huis zoeken?”, vroeg Westwoud. “Hij kan optrappen zijn, we hebben daar niet gekeken.”
Ze klompten de trap op.
Ze gingen van kamer tot kamer. Geen zicht van Eduard. Hij had totaal verdwenen.
Er klonk een berk van neertrappen. “Annie”, zei Westwoud, “dat is mijn Jaap Rusland. Maar wacht een minuut, ik hoor twee honden, daar is een andere hond apart van Annie.” Hij rende de trappen neer en vond een staartzwaaiende Timmy. Vreemd. Hij had de hond zien doodliggen in de frontkamer. En er had bloed op het karpet geweest. Een van de officieren vroeg: “Is dit een dooier?” “Nee, nee officier, u hebt voor uzelf de hond zien doodliggen in de frontkamer, ik wou voor een minuut geen dooier op uw spelen. En u hebt het bloed uzelf gezien.”
“Ja, waarschijnlijk strobesjam”, zei de officier.