Westwoud wankelde met vaste stappen na hij de letter tot zijn ex-moeder-in-wet in de postdoos had gezet.
Zij
had hem een letter geschreven in welke zij hem alle soorten van
draadvolle namen riep. Het had hem mat gemaakt. Geen lichaam had het
recht hem zulk een letter vol abuis te schrijven. Hij had hij haar
scherpig en preciezig geantwoord. Nu was het haar draai om furieus te
worden.
Hij opende het gat
naar het publieke voetpad, deed zijn hond aan de lus en voelde zich
herleefd. Hij startte even een kleine deun te fluiten. Iets van lang
geleden, dat in zijn hoofd opsprong: "Knieën op moeder Bruin". In de
distantie zag hij het dak van zijn broeders huis. Hij startte in die
directie om een kop van thee te drinken. Dat wou hem even meer neer
kalmen: de rustigheid van de Engelse landzijde.
Eduard
was zijn oudere broeder, die in het parentele huis was gebleven, na
moeder en vader hadden gedood. Eduard had nooit getrouwd, hij had
geengageerd geweest tot het meest mooie meisje van het dorp, maar zij
had gedood van consumptie. Zij had wat hij zijn oogsnoep noemde geweest.
Na een carriere in de luchtkracht, was hij in boeren gegaan. Niet dat
het hem veel bracht, maar het hield hem bezig. Een koppel van biggen,
ongeveer twintig schapen, die hij gebruikte te herderen met zijn hond
Timmy, een Schots bordhalssnoer. Hij deed even met Timmy mee aan
competities en had een prijs gewonnen, die op het mantelstuk stond.
Westwoud vroeg hemzelf of hij Eduard wou vertellen van de naaste letter
die hij van Mei’s moeder had ontvangen. Eduard had nooit zin gemaakt
van dit soort zaken. Het leek boven zijn reikwijdte.
Westwoud
kende het publieke voetpad heel wel. Het was een korte snee naar het
dorp en naar de school. Moeder had het gehaat toen ze smal waren als ze
over de gewone, te bezige weg gingen.
Wanneer
hij nader kwam besloot hij dat Eduard niet thuis moest zijn, want Timmy
gaf geen tong en dat gebeurde altijd wanneer hij met zijn hond, een
kleine Jaap Rusland, genaamd Annie, in dicht tot zijn broeders huis
kwam. Het was een zet ritueel, eerst hoorde je Timmy, dan Annie en dan
Timmy weer. Maar het bleef gruwzaam stil. Hij hoopte dat niets gebeurd
had. Je weet maar nooit met zulk een geisoleerde locatie. Hij liep in de
achterdeur, roepend: “Eduard. Timmy. Waar zijn je?” Stil niets. Geen
singel geluid. Mag zijn dat ze naar de stad gingen, maar gebruikelijk
riep Eduard hem bijvoorhand als hij op zulk een trip ging. Hij riep weer
uit zijde te zien of de Afstandzwerver in front van het huis geparkeerd
stond.