Inmiddels was rond de
deuropening naar de grote zaal van het theater een enorm slagveld ontstaan. Het
was opvallend dat met name de dames zich niet onbetuigd lieten door schoppen,
slaan en bijten. Ene Geertruida von Grepsch - haar voorouders van oude Duitse
landadel, waren rond 1840 in Nijmegen beland van waaruit ze zich over geheel
Nederland hadden verspreid - kauwde moeizaam het linkeroor van Ronalda
Plasterk weg, waarna ze een fikse boer liet. Boekweit Kassiers trombone was geheel in het ongerede geraakt, de schuif van het instrument was in een hoek
van 90º verbogen. Jantien van Ruusbroecs piccolo stak in de gulp van Hommert
Stuitje die volslagen verdwaasd een gedateerd kinderliedje mompelde:
"Epompee, poedenee, poedenaske, epompee, epompa". "Hier steek
dat in je zak, pompeeër" krijste Tipitina Kruiden - Bitter, terwijl ze de
piccolo verder in het kruis van Hommert Stuitje dreef. Forts had intussen het
podium bereikt, waar harpiste Frederika Teeven juist maatregelen nam om haar
harp in te pakken en weg te wezen. Forts keek voor de eerste keer om, overzag
de chaos en riep: "Doorspelen Frederika, juist nu doorspelen!"
Omdat
Forts een weinig origineel man was begon hij "Ridi Pagliaccio" te
spelen, hij had natuurlijk ook "Ory's Creole Trombone" kunnen blazen,
maar dat nummer kende hij niet. Frederika Teeven kende dat trouwens ook niet;
zij zette van pure zenuwen "Aan de Amsterdamse Grachten" in, dat,
zoals de naam reeds zegt, eveneens weinig met New Orleans te maken heeft.
Schouwburgdirectrice Wuttelsje - Lepelenboer, nog immer in de coulissen, zag
haar theater in een puinhoop veranderen, ze had de politie gebeld, maar het
dichtsbijzijnde bureau bleek gesloten en de kans was uiterst gering dat binnen
een half uur een agent ter plaatse kon zijn, werd haar verzekerd. Iedereen participeerde
achter in de zaal in de strijd, zo had bijvoorbeeld Diederika Samsom uit
voorzorg haar platinakleurige pruik afgezet en in haar met rode roosjes
versierde slipje gefrommeld, voordat ze met de kreet "Harrekrastus!
Harrekrastus! Harrekrastus!" Antonia van den Ketelaere, die speciaal met
haar zusters uit Reet bij Antwerpen voor een optreden van de drie tromboneurs
was komen aanreizen, een kopstoot gaf. Dat had Diederika beter niet kunnen
doen, want de Reetse zusters Van den Ketelaere - Antonia, Hendrika en Esmeralda
- hadden, in een nog niet zo grijs verleden, een uit het naburige Kontich
afkomstige onverlaat, die voorgesteld had een avondje te gaan kwartetten zonder
kaarten, een tandartsrekening bezorgd van vijfenzestighonderd euro.
"Blottekop!" riep Hendrika, gevolgd door Esmeralda met:
"Vleesklak!" Diederika kreeg van Antonia, tegelijkertijd met een
forse stomp in de maagstreek, "Pekelteef!" toegevoegd, daarna werd
Diederika door de zusters opgetild en als een baal ongebleekt katoen over de
hoofden van de strijdenden weggesmeten. "Amai, zo doen we dat met Hollandse
karottentrekkers", siste Esmeralda. "Kom meiskes, we gaan naar
huis.", zei Antonia en de zusters verlieten het strijdgewoel. Diederika
mompelde met een bebloed hoofd: "Kunnen ze wel, een joint strike, in
plaats van één tegen één" en verloor het bewustzijn.
Forts speelde nu al dertien minuten lang "Ride
Pagliaccio", maar er viel nog steeds niets te lachen; Leoncavallos'
compositie zette geen zoden aan de dijk, integendeel, de gevechten werden
heviger. Wobkjewumke Rabbinaat - van Scharnegoutum uit Menaldum, die haar
zeventienjarige zoon Wolfgang-Ulbe, met het syndroom van down, een gezellig
avondje had geprobeerd te bezorgen, raakte verward in de mêllée toen de zoon
plotseling, vergezeld van slurpende geluiden, op smekende toon uitriep
"Jak los".Wobkjewumke antwoorde terwijl ze hem aan de hand greep:
"Nee, leave dat giet no net, mem kin 't jak no net los meitsje".
Petrus Franciscus Johannes Servatius Chrysantus Paulus Phlateranus Timotheus
Maria Pulvermans uit Roermond, die vanwege zijn vele voornamen altijd op de
lokale VVD gestemd had en nog steeds een t-shirt droeg met het portret van Jos
van Rey in een zwarte thong op voor- en achterzijde, had evenwel iets geheel
anders verstaan en dacht dat Wolfgang-Ulbes kreet tegen hem gericht was:
"Jakhals? Heilige Moeder Gods, wat denk jij wel wie je voor je hebt,
sjabbetuuch van de richel" en begon meteen uiterst gepassioneerd op
Wolfhang-Ulbe los te beuken. Dat liet Wobkjewumke niet over haar kant gaan en
ze greep Pulvermans bij zijn ballen, die ze stevig samenkneep. Ze had per slot
van rekening in haar jeugd nog met de hand gemolken en Wolfgang-Ulbe was haar
alles.
Wouter Bouterstein, in Den Haag, van waaruit hij na zijn
recente scheiding "van se wèf' weer bij "se soogteef" was
ingetrokken, beter bekend als Wâht Bâht, stond nu al meer dan een half
uur voor de schouwburg op zijn moeder te wachten. Het was inmiddels kwart voor
elf en hij had overduidelijk de smoor in. Hij had een paar keer geprobeerd de
aandacht van de portier te trekken, maar die had niet gereageerd. Hij begon een
flinke trommelpartij op de draaideur. De "geünifomeedûh huftûh"
opende uiteindelijk een zijdeur waardoor gewoonlijk invaliden werden
binnengelaten. "Kankûhlèjûh", begon Wouter, is 't in je Gooise lèhpe
knèhter geslagen? Ik kom me moedâh haluh en die sâhw om kwart over tien buitûh
weze, gombal. Wegweze lèhphannus!" en Wouter stierde naar binnen, zag de
vechtende menigte, maar zijn moeder niet. Hij had weinig trek zich in "'t
geraus" te werpen en vond na enig zoeken een andere deur, die hem via een
trapje op het podium bracht, waar Forts en Frederika Teeven - maar nu
gezamenlijk - net aan "De Amsterdamse grachten " waren begonnen.