"Nu ziet u dat zo, maar uw vader zag dat destijds heel anders, hij zag Hitler maar wat graag Oostenrijk binnen vallen, hij noemde het ook geen bezetting maar aansluiting en u, beste meneer Schwindelmann, zat als kleuter in een wandelwagentje zwaaiend met een klein hakenkruisvlaggetje in uw hand, dat neem ik u niet kwalijk, hoor, maar waar het mij echt om gaat is het volgende, uw vader, destijds kok in "Zum Gold'nen Stern" heeft mijn vaders bezit overgenomen, zodat die met zijn gezin kon vluchten, het bedrag dat hij voor het hotel heeft betaald was ongeveer een tiende van de werkelijke waarde. Ik zou dus graag zien dat u mij op een of andere manier financieel tegemoetkomt." "Wat een onzin", zei Schwindelmann, "de verkoop is destijds volgens de geldende regels afgehandeld en ik zie absoluut niet in waarom ik na zoveel jaar u tegemoet zou moeten komen, ook omdat wij het hier aan het eind van de oorlog en ook de jaren na de oorlog bijzonder zwaar hebben gehad. Nee hoor van enige betaling mijnerzijds kan geen sprake zijn." "Dat is jammer, ik had het graag vreedzaam opgelost. Ik zal nu een advocaat in de arm moeten nemen." "O. Dat zijn we van jullie soort gewend. Niets veranderd. Nu mijn hotel uit en mijn erf af!"