19.12.16

KERSTNACHT

Het was drie uur, niet ’s middags, maar ’s ochtends toen de kleine Krootje haar oogjes opendeed in het schamele bedje op de intens koude vliering van een armoedig landarbeidersstulpje in Fochteloo. Haar vader en moeder Harm en Stobbeltje Koker hadden haar de avond tevoren tijdens het zingen van "Hoe leit dit kindeke"-  goed ingepakt - te ruste gelegd. De herdertjes lagen net over de grens in Drente in het veld,  helaas hadden de herders: Luppe, Minze en Egge tijdens het tellen van de schapen ruzie gekregen en lag Luppe met gekloofde schedel op zijn  buik  op de koude grond met een driekwart geledigde kruik citroenjenever naast zich. Minze en Egge waren net van plan hun illegale vuurwerk af  te steken, toen aan de horizon vanuit de richting Oost-Stellingwerf een engel verscheen, bij nader inzien bleek  het Krootje, die na het openen van haar oogjes, deze op aarde voorgoed gesloten had, maar op weg naar de hemel ze weer wijd opende en beide handen uitstrekte naar Luppe die meteen, voornamelijk vanwege acute alcoholvergiftiging, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. “Dat moet ons weer 'ebeur’n”,  mompelde Egge, die net van een ooi met de naam Itske afstapte. “Zal je ’n keer kerstemis vier’n, gaat Luppe de piep uut”. “Maar oe hebt daar flink aan biedroag’n”, zei Minze, “eerstens heb oe de jenever ‘ekocht en daarna heb oe ‘m de schedel ‘ekloofd omdat oe 68 skapen ‘eteld had en hij 69.” “’t Was altied donderen met Luppe”, zei Egge, zijn gulp dichtknopend. “Fient oe dat gek dan? Luppe kwam uut Donderen”, zei  Minze, terwijl hij de eerste superzevenklapper aanstak, waarna de schapen “Daar is uit ’s werelds duist’re wolken” aanhieven. De schapen waren nauwelijks uitgezongen of er klonk blaasmuziek. "Hemelse hoorns, halléhalléluja", riep Minze en zonk, de handen ten hemel geheven, door de  knieën. "Welnee man, dat is oe gettoblater", zei Egge. "Gettoblaatster", verbeterde Minze, terwijl hij een takje uitgebloeide struikhei van zijn broek sloeg. En inderdaad bleek het een nachtprogramma van de Evangelische Omroep op NPO3FM met een live-uitzending vanuit Ulrum met medewerking van het christelijk-gereformeerde fanfarecorps "Soli Deo Gloria". “Wilt oe nog een slokkien?”, vroeg Egge, die de bijna lege citroenjeneverfles naast het levenloze lichaam van Luppe had opgeraapt en voorzichtig een klein slokje nam. “Nou loat’n we dat maar doen, want ’s toch koalder dan dat ik docht” en Minze nam een forse teug. “Niet zoa hastig”, zei Egge, terwijl “Soli Deo Gloria” “Nu zijt wellecome” inzette.
“Helemoal niks te wellekoam'n”, zei Minze, “want wat doen’n we met ’t liek van Luppe, doar bint we moai klaar met."
“We kunt ‘m hier begraav’n”, stelde Egge voor. 
“En dan, en dan… want se goan ons zeker bevraag’n woar der blieve’n is en hebt oe dan ’n antwoard?”
“Joa,  oe hebt geliek , dat kunt we beter niet doen’n. Moar as oe de kwat nou ’s ophoald, dan sette we ’m doarop en  binn’n ’t gaspedoal vast en laten ‘m wegriden en dan riedt ‘r teugen ’n boam en soademietert ‘r der af”, zei Egge. “Liekt ’t of ‘r ’n ongeluk  heb ‘ehad.”
 “Soli Deo Gloria” begeleidde op dat ogenblik het Houtigehaagster dubbelmannenkwartet "De Goede Zaaier" - dat op niet religieuze bijeenkomsten optrad als shantykoor "De Bamzaaiers" - en net  “'k Hoor de eng'len zingen o, zo lief en teer” had ingezet. “Kling-klang, kling-klang, kling-klang, kindeke zo rein, laat mijn hartje, lieve Heer uw need’rig  kribje zijn”, klonk het uit de ghettoblaster. 
“Dat is ’n pracht van ’n idee. Ik gaat geliek de kwat ophoalen, as oe ‘m dan alvast rechtop set", zei Minze. Terwijl in tal van kerstverhalen op dit moment één enk’le, held're ster aan de hemel verschijnt, de zogenaamde ster van Bethlehem, bleef het op de Drentse hei aardeduister, zodat Minze grote problemen had bij het zoeken naar de quad en eenmaal gevonden moest hij vaststellen dat Luppe, ondanks zijn belofte, de verlichting van het voertuig te controleren, vergeten had deze na te kijken. Omdat het weinig zin had een dode te vervloeken startte Minze de motor en vond de terugtocht eveneens in het aardeduister plaats. Hij zette meteen de sokken erin en dat kwam hem duur te staan want de quad ramde tegen een forse boom en Minze legde het loodje.
Egge, die inmiddels Luppes lijk had opgehesen, hoorde de klap, liet het lichaam vallen en begaf zich op weg in de richting  van  het geluid, op de voet gevolgd door negenenzestig schapen met Itske vooraan. Egge overzag het slagveld en mompelde: “Twee doad’n, ’t kan weer niet op, wa' moet ik doen, wa' moet ik doen?” Itske, die enige kennis had van bebaard volk (behalve van Jan, Piet, Joris en Corneel, want die zaten in De Bamzaaiers uit Houtigehage) blaatte: "'t Is ‘n terroristische daad Egge, allemaal ’n  snackbar, allemaal ’n snackbar.” “Dat is ’t  Itske, oe hebt geliek, alhoemoal snackbar”. Uit de ghettoblaster klonk: “Laat de citer slaan, blaast de fluiten aan, laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen: Christus is geboren.”